Veel bossen in Nederland zijn behoorlijk saai, menen de auteurs van het boek Terug naar het lindewoud. Onderzoekers van Wageningen UR, de Katholieke Universiteit Leuven en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten houden daarin een pleidooi om de eiken en beuken van nu deels te vervangen door lindes en andere kenmerkende boomsoorten van vroeger.
Ooit was de linde een veel voorkomende soort in het Nederlandse bos. Maar niet alleen de linde. Een bos van vijfduizend jaar geleden kende vele verschillende soorten bomen en volop bloeiende bosplanten in de onderlaag.
Sinds de prehistorie zijn de bossen echter flink in samenstelling veranderd. Toenemend houtgebruik leidde tot een andere, meer eenzijdige keuze van boomsoorten. Het zijn nu vooral eiken, beuken en naaldbomen die grote stukken bos domineren. Deze monoculturen zijn saai, schrijven de bosonderzoekers. Bovendien missen ze een belangrijke natuurwaarde. Want doordat het strooisel van deze boomsoorten slecht afbreekbaar is, zijn veel bodems voedselarm en zuur geworden en is er van een weelderige ondergroei nauwelijks meer sprake.
Nu recreatie en biodiversiteit meer dan ooit meetellen als functie en de bossen meer mogen zijn dan akkers voor houtteelt, is er volgens de schrijvers ruimte om te experimenteren. Ze hebben in een paar jaar tijd het effect van verschillende boomsoorten op de ontwikkeling van een bos onderzocht. De resultaten en hun ervaringen hebben ze samengevoegd in Terug naar het lindewoud.
Het boek biedt handvatten waarmee beheerders hun bossen meer kunnen laten lijken op de gevarieerde oerbossen van lang geleden. Volgens de onderzoekers is de transformatie in een vrij korte tijd en zonder veel moeite mogelijk dankzij het door hen genoemde 'linde-effect'. Het zijn namelijk de bomen zelf die het werk doen. Beheerders hoeven alleen op de juiste plekken die boomsoorten aan te planten die gemakkelijk te verteren strooisel laten vallen, zoals de veelgeprezen linde, de es, esdoorn, iep en hazelaar. Vervolgens profiteren bosplanten zoals de bosanemoon en dalkruid van de nutriënten in de bodem die bij de snelle afbraak van het strooisel door wormen en bacteriën zijn vrijgekomen. De bloeiende ondergroei biedt op haar beurt voedsel en een veilig heenkomen voor insecten, vogels en kleine zoogdieren.