Vroeger werd Groot-Brittannië vanwege de vervuiling nog de dirty man of Europe genoemd. Maar de laatste jaren gaat het steeds beter met het milieu. Groot-Brittannië investeert massaal in windenergie en voor 2020 bouwt het land minimaal tien klimaatneutrale steden. Lia van Bekhoven is correspondent in Groot-Brittannië voor NOVA en de VRT.
Flora en Fauna
Ongeveer 7000 tot 5000 jaar geleden bedekten wouden met berken en dennen Engeland. In 1919 was nog maar 4% van de totale oppervlakte van Engeland bedekt met bossen. Door goed beheer van bestaande bossen en een herbeplantingsprogramma was halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw de totale hoeveelheid bosgrond weer gestegen naar 10%. Stukken loofbos zijn nu nog te vinden in het laagland, vooral op de vaak zeer uitgestrekte landgoederen. Veel van Noordwest- en Zuidwest-Engeland is met hei bedekt, met daartussen beboste heuvels (vooral coniferen) en valleien, ontgonnen voor de landbouw. Het laagland van Zuid-Engeland is hoofdzakelijk voor de landbouw in gebruik en de beboste aanblik van sommige graafschappen is grotendeels schijn, daar deze veroorzaakt wordt door rijen bomen die als afscheiding gebruikt worden en door kreupelhout. Eik en de olm komen vooral voor op de vruchtbare kleigrond van het laagland; beuk en lariks behoren tot de weinige bomen die op de kalksteengronden groeien.
De dierenwereld van Engeland is niet erg soortenrijk. Grote zoogdieren als edelhert en ree zijn lokaal verspreid en het in de Romeinse tijd ingevoerde damhert is vrij algemeen verspreid. Dat geldt ook voor vos, das en otter, hoewel de laatste niet zo vaak meer voorkomt. De ree was 200 jaar geleden uitgestorven, weer geïntroduceerd en is op dit moment de meeste voorkomende hertensoort in Engeland. Het sikahert werd in de 17e eeuw geïntroduceerd. In het wild levende muntjaks en Chinese waterherten zijn afstammelingen van ontsnapte soorten. Andere bijzondere verschijningen zijn wilde geiten in het Lake District, de half-wilde pony’s van het New Forest en Dartmoor, wilde zwijnen in het zuidoosten en een heel vreemd gezicht: Bennett wallaby’s (Tasmaanse ondersoort van de roodhalswallaby van het vasteland van Australië) in het Peak District. Op sommige plaatsen wordt de boommarter aangetroffen.
Typisch voor Engeland zijn dassen, vossen, slaapmuizen, egels, vleermuizen. De grijze eekhoorn, een van de meest gewone ‘wilde’ dieren, is in feite afkomstig van Noord-Amerika, en heft de inheemse rode eekhoorn bijna verdrongen. De bruine en grijze haas zijn ook inheems, maar het konijn is tijdens de Normandische tijd ingevoerd. Konijnen, maar ook muizen, woelmuizen en spitsmuizen worden gejaagd door hermelijnen en wezels. In beken en rivieren leven waterratten, otters en de mink.
Voor de kust leven gewone zeehonden en grijze zeehonden, bruinvissen en dolfijnen zijn nog incidenteel te zien in de buurt van de kust.
Op de Farne Islands is een zoölogisch reservaat, onder meer voor de grijze zeehond en een groot aantal zeevogelsoorten. Er zijn vele, meestal kleine, vogelreservaten en een van de bekendste is het Orfordness-Havergate-reservaat aan de zuidoostkust van Engeland. Engeland telt ongeveer 130 vogelsoorten, die het echter zwaar hebben door de voortschrijdende verstedelijking. Zo zijn er nog maar slecht drie miljoen merelpaartjes. Zeevogels als jan-van-genten, meeuwen, noordse stormvogels en aalscholver zijn daar minder gevoelig voor. Andere vogels, zoals de kruisbek, de woudzanger en de nachtegaal, die alleen in Zuid-Engeland voorkomt, hebben zich aan hun veranderende omgeving aangepast.
Op en rond landbouwgronden leven typische soorten als de roek, de kneuter, de gors, de kerkuil, de fazant en sinds 1955 nest de Turkse tortelduif op Engelse bodem. Roofvogels als de steenarend, de rode wouw en zelfs de buizerd houden zich met moeite staande door het afnemen van prooidieren.
Migranten en overwinteraars zijn onder andere huiszwaluwen, gierzwaluwen, oeverzwaluwen, koekoeken en tjiftjafs. Uit arctische gebieden komen onder andere rotgans, brandgans, wilde zwaan, kleine zwaan, grauwe plevier, scholekster, wulp en ijsvogel. Onder de vogels komen enkele van de continentale afwijkende geografische vormen voor, waaronder de Engelse witte kwikstaart en de goudvink.
De enige giftige slang is de adder. Verder komen de ringslang en de gladde slang voor, de laatste wordt ernstig bedreigd. Dit geldt ook voor de zandhagedis, de gewone hagedis doet het beter. De rugstreeppad en de gewone pad hebben het ook moeilijk; de salamander is vaak te zien in de lente.
In veel rivieren en beken komen zalmen en forellen voor. De zee is vooral aan de rotsachtige kusten rijk aan vissoorten.
Er leven meer dan 3000 keversoorten in Engeland, de meikever en het vliegend hert komen het meest voor. Vlinders als de dagpauwoog, dikkopje, blauwtje, parelmoervlinder en page vinden verspreid over Engeland hun favoriete leefgebieden.
Beschermde natuurgebieden
Een groot aantal gebieden in Engeland heeft een beschermde status. Men onderscheidt National Parks, Areas of Oustanding Natural Beauty (AONB) en Sites of Special Scientific Interest (SSSI).In 1951 kreeg het Peak District als eerste gebied in Engeland de status van National Park. Daarna zijn er nog een tiental bijgekomen. In 2001 zijn twee gebieden in Engeland en Schotland voorgedragen voor de status van National Park.
Probleem is dat de beschermde gebieden jaarlijks vele duizenden bezoekers trekken, waardoor het moeilijk is een goede balans te vinden tussen toerisme enerzijds en bescherming van de natuur anderzijds.
Naast de nationale parken zijn er nog ca. honderd staatsnatuurreservaten, en verder wild-, waterwild- en bosreservaten en een vrij groot aantal particuliere reservaten.