In 1911 werd de allereerste Nederlandse vogel geringd: een spreeuw. Nu, 100 jaar later, hebben circa 10,5 miljoen vogels in ons land een ringetje gekregen.
Ringen
Voordat vogels werden geringd, waren het ongrijpbare wezens. Waar gingen ze naartoe als ze niet hier waren? Verdwenen ze gewoon? Verstopten ze zich? Door vogels herkenbaar te maken door middel van een ring, werd er veel duidelijk, bijvoorbeeld dat vogels in de winter wegtrokken naar warme landen.
Sinds 1931 wordt het ringwerk gecoördineerd door het
Vogeltrekstation
. Sinds 1940 werken ringers met netten: slagnetten (die je over een groep heen schiet) of mistnetten (hangende netten waar de vogels invliegen).
Terugvinden
Ringen heeft alleen zin als je die ring terugvindt. Dat betekent dat je de vogel dood moet terugvinden of levend moet terugvangen. Je kunt zo’n metalen ringetje niet in het veld aflezen. Daarom worden vogels tegenwoordig geringd met gekleurde ringen. Maar zelfs dat is eigenlijk al weer ouderwets, want sinds 30 jaar worden vogels ook gezenderd, vroeger met loodzware apparaten, tegenwoordig met piepkleine knoopjes.
Kritiek
Kritiek is er ook: ringen, meten, wegen, zenderen: het zou schadelijk zijn voor de vogels. En inderdaad kun je een vogel alleen ringen of zenderen als je hem stoort. Daar is helaas (nog) geen oplossing voor: zonder onderzoek is bescherming onmogelijk.