Wieringen is geen eiland meer. Toch is het eilandkarakter nog heel sterk aanwezig in het gebied. Dat zie je allereerst meteen aan het landschap. Het oude eiland ligt hoger dan de omgeving en het is gevarieerder met de glooiingen, het wad en de afwisseling in het landschap. Ook de oude cultuur is nog terug te vinden in de wierdijk, het verkavelingspatroon, oude gebouwen, de haven en de visserij. Minder grijpbaar, maar toch duidelijk aanwezig, is de speciale band die de meeste bewoners hebben met het gebied.
De meest waarschijnlijke verklaring voor de naam 'Wieringen' is, dat deze afstamt van het oud-Friese woord 'wîr' dat 'hoogte' betekende. Het oudste gedeelte van het voormalige eiland bestaat uit keileemgronden, afgedekt met zandgronden, die hoog boven het zeeniveau zijn gelegen en die zijn ontstaan tijdens de voorlaatste ijstijd.
De keileemheuvels ontstonden zo’n 160.000 jaar geleden, in de voorlaatste ijstijd. Het Scandinavische landijs reikte in die tijd tot in Nederland. In Noord-Nederland schuurde het ijs over de bodem, waardoor een zandige leem werd gevormd. Ook werden door het landijs meegenomen grote keien in deze leem opgenomen. Deze keien variëren in grootte van grind tot de grote blokken die in Drenthe zijn gebruikt voor de Hunebedden. Ze bestaan voor een groot deel uit graniet dat helemaal uit Zweden en Zuid-Noorwegen stamt. De keileem is dus precies wat de naam al zegt, een leem met keien.
In de laatste ijstijd, die van 120.000 tot 11.000 jaar geleden duurde, werd een deel van deze heuvels met door de wind aangevoerd zand bedekt; het dekzand. In deze ijstijd bereikte het landijs Nederland niet; het kwam tot Noord-Duitsland, Denemarken en de Noordzee. De Noordzee lag droog en Engeland zat vast aan de rest van Europa. Vooral in het laatste deel van die ijstijd, van 25.000 tot 15.000 jaar geleden was het in Nederland extreem koud. Er heerste een toendraklimaat zoals dat nu nog in het uiterste noorden van Canada, Alaska en Rusland is. Dit klimaat zorgde voor een permanent bevroren ondergrond, waarvan ’s zomers het bovenste deel ontdooit. De ondergrond van Wieringen is zo samengesteld dat in zo’n klimaat zogenaamde pingo’s kunnen ontstaan.
Wieringen is pas relatief laat een eiland geworden. Tot in de Vroege Middeleeuwen was het eiland verbonden met het vasteland van Noord-Holland. Wieringen lag als een keileembult in een groot veengebied, dat later in de Middeleeuwen verloren ging door veenwinning en erosie door de zee. Later zijn delen van de opgeslibde zeebodem weer door de mens op de zee heroverd. Deze delen van Wieringen vormen de lage polders die het eiland begrenzen.
Kenmerkend voor Wieringen is het verder voorkomen van 'sjanen', dat zijn afwateringgreppels op de heuvels, en 'walsloten'. Regen- en grondwater stroomt al van oudsher van de hogere keileemgronden via greppels of 'sjanen' naar de Waddenzee en de lager gelegen kogen aan de zuidkant van Wieringen. Het is bijzonder dat dit zoete water zo in een zout milieu terecht komt. Dit zie je in Nederland verder alleen op Texel. Het zorgt voor een gevarieerde begroeiing. De lagere delen aan de Waddenkant van Wieringen zijn een belangrijk gebied voor wadvogels. Tijdens de vogeltrek is Wieringen een drukbezochte pleisterplaats.
Wieringen is van land naar eiland, van eiland naar land getransformeerd. Vermoedelijk binnenkort krijgt het weer een meer eilandkarakter met de aanleg van de Wieringerrandmeer.