Hendrika de Greef: Terreur de la Campagne
• 06-03-2009
• leestijd 3 minuten
We wonen in een schattig klein dorpje met nog geen 150 inwoners in de Belgische Ardennen. Het dorpje ligt in een dal aan een riviertje omgeven door bossen en heuvels. Ons huis staat boven op de rotsen. In de diepte ligt de rivier met zijn weilanden. Een prachtig uitzicht. Dit alles ver weg van snelweg en treinen en vliegvelden. Hier heerst nog een oorverdovende stilte. Het enige hoorbare is het kabbelende water van de rivier als we op ons terras zitten. Een glaasje wijn en een lekker hapje een boek erbij. Het is genieten.
Maar… schijn bedriegt.
Als de omliggende bossen uitgedund moeten worden komen de houthakkers met hun motorzagen om bomen te kappen. Eerst hoor je de zagen stieeeee, dan hoor je kraaaaak en vervolgens plof. We zijn er nog niet na de plof komt de zaag er weer bij om de takken de verwijderen. Als de stam kaal is wordt hij door een tractor met een grijparm aan de kant van de weg gelegd en op een vrachtwagen gehesen die dan door de straten van het dorp heen dendert.
Ook hebben we de mannen (vrouwen doen dat niet) die grote boomstammen kopen, dat is lekker goedkoop om in kleine stukken te zagen voor de kachel met jawel met een elektrische cirkelzaag. Ook het gras moet natuurlijk geregeld gemaaid worden met een motormaaier en de heggen gesnoeid met een op het lichtnet aangesloten schaar. De tractoren die door het dorp rijden met mest. Als er gehooid wordt hoor je urenlang de vrachtwagens door de straten rijden die het gemaaide gras afvoeren. Die geluiden gaan je door merg en been in een stille omgeving. De kajakkers op de rivier die praten of zingen. Die geluiden ketsen tegen de rotswanden op en het lijkt of ze op je eigen terras staan.
In een dorp heb je ook veel dieren, de koeien in het weiland, als ze in het voorjaar weer buiten lopen is niet iedereen daar blij mee. Wat een krengen kunnen die koeien zijn. Boe, ik wil niet naar buiten, boe, boe ik wil echt niet, boe het regent, boe waar is mijn kleintje? Iedereen die een stukje grond bij z’n huis bezit heeft wel wat dieren, de een geiten, de ander kippen met daarbij een haan. De ezel die heerlijk kan balken en de paarden en duiven en wat dacht je van alle blaffende honden. Je hoort knorren en ziet de wilde zwijnen het weiland omwoelen.
Niet alle dieren maken veel lawaai. Soms zie je een formatie kraanvogels met hun lange halzen vliegen en de arenden veelal als paartje. We zien een witte hermelijn in de sneeuw lopen, je moet goed kijken om hem te volgen. Maar ook kun je zomaar oog in oog staan met een hertje of liever gezegd reetje. De witte reiger aan de kant van het water is ook prachtig om te zien. Maar als ook nog in de ochtend de kerkklok “het Angelus” laat horen, dit betekent dat de klok een keer of honderd slaat en de vuilnisman de bakken komt legen is het pandemonium compleet. "Wat een klereherrie kan zo’n dorp maken," riep onze dochter die zelf midden in Amsterdam woont.
Maar s’avonds als de zon ondergaat en de duisternis invalt komen de vleermuizen naar buiten en als we bij mooi weer op het terras zitten en iedereen slaapt en alles tot rust is gekomen, hoor je enkel het kabbelende water en als we onze oren spitsen in de verte de uil. Dat maakt alles weer goed. We beseffen hoe bijzonder het is dit mee te mogen maken als Nederlanders.