Op school zag ik altijd erg op tegen het zanguurtje. Ik schaamde me voor de tekst van de te zingen liedjes. In die tijd moest de schooljeugd veel vaderlandslievende liederen zingen zoals het brallerige 'Alle man van Neerlands stam', maar je had in die tijd ook veel foute natuurliedjes. Eén van die wanprodukten begon met de regel:
'Hela gij bloempjes/Slaapt gij nu nog?'. Ik ging toen al veel de natuur in, dus die overdreven beleefdheid stond mij tegen. 'Gij' zeggen tegen madeliefjes. 'Hela gij bloempjes/slaapt gij nu nog?''. Die malloot van een tekstschrijver wil dat de bloempjes opstaan. Maar bloempjes, dat wist ik uit eigen ervaring, hebben geen pootjes.
Er was nog zo'n overdreven beleefd natuurlied: 'Gij leeuwerik, gij nachtegaal'. Daar dacht ik als aankomend tekstschrijver bij: 'Man, wat bedoel je nou? 'Gij leeuwerik, gij nachtegaal'. Is het nou dag of is het nou nacht in dat lied van jou?'. Je kan de leeuwerik en de nachtegaal niet tegelijkertijd toespreken, want de ene leeft 's nachts en de andere overdag. Daarom heet die eerste ook nachtegaal. De meester uit de 5e klas had erbij verteld dat dit lied geschreven was door een dokter, een arts. In achttienhonderdzoveel. Die man heette dokter J.P. Heye. Daar moesten we respect voor hebben, maar ik dacht bij mezelf: 'Had je je maar wat meer bekommerd om je patiënten dokter, dan lééfden ze misschien nog!'
Het ergste lied uit mijn leven moest toen nog komen. Het werd gezongen bij het kamperen en het was van een stuitende platheid. Was je lekker in de vrije natuur, moest je zingen: 'Ik heb een potje met vet/Al op de tafel gezet'. Zogenaamd een lollig lied, maar dat vet maakt het meteen een beetje ranzig. 'Potje, potje, potje, potje vehehet/Al op de tafel gezet'.
Een zeer onbevredigend lied. Je krijgt niet te horen wat er verder met dat vet gebeurt. En je komt evenmin te weten om wat voor soort vet het dan gaat. Reuzel? Vet van kaantjes? Ossewit? Smeerolie?
Maar er was één lied dat ik altijd uit volle borst meezong, dat ging over één van mijn 450 lievelingsvogels, de wielewaal. Daarvan was de tekst even helder als eenvoudig, welgevormd en sfeervol. Daarbij is het lied ook inhoudelijk juist, want de tekstschrijver Andries Hartsuiker zegt: 'Kom mee naar buiten allemaal/Dan zóeken wij de wielewaal'. Wielewalen laten zich helaas niet makkelijk zien, ze verstoppen zich voor de mensen. En Hartsuiker gebruikt ook het woord 'muzikant' terecht, want de roep van de wielewaal is uiterst melodieus.
'Kom mee naar buiten allemaal
dan zoeken wij de wielewaal
en horen wij die muzikant
dan is het zomer in 't land.
Dudeljo-ho klinkt zijn lied
dudeljo-ho klinkt zijn lied
dudeljo en anders niet'.