De muurkaardespin (
Amaurobius similis
) is in en rondom de meeste huizen te vinden. Erg groot zijn ze niet: het mannetje meet circa zeven millimeter, het vrouwtje ongeveer één centimeter. Ook de poten zijn elk zo’n één centimeter lang. Deze bruine soort lijkt wel wat op een verkleinde versie van de huisspin. Je kunt het verschil zien aan de tekening op het achterlijf. Die bestaat uit een bruine middenvlek omgeven door zwarte stippen en vervolgens lichtbruine strepen die naar het achterste deel van het lijf doorlopen.
Muurkaardespinnen maken met hun spinsel een comfortabel ‘nest’ in gaatjes in de muur of in andere kleine holtes. Vanuit hun nest wachten ze op insecten en andere dieren om op te peuzelen. De prooien verraden zich door de webdraden aan te raken. De spin vangt de trillingen op en slaat toe.
Het web bestaat niet uit losse draden, maar uit een wirwar van vele kleine draden. Hieraan ontleent de spin ook zijn naam. Als schapen geschoren zijn, moet de wol immers ontward worden en die ‘gekaarde’ wol heeft wel wat weg van de kleine spinnendraadjes.
Kaardespinnen zijn heel speciale moeders. Als de eieren gelegd zijn, blijft de moeder erbij om ze te bewaken. Komen de jonge spinnetjes tevoorschijn, dan worden ze verwend met extra eieren die ze legt als voedsel voor haar kroost. Hierna sterft ze en eten de jongen haar op: als toetje. Het is voor de jongen dan de hoogste tijd om het nest te verlaten en op zoek te gaan naar een eigen plekje.