De ontwikkeling van de geelgors in Nederland kent een variabel patroon. In de eerste decennia van de twintigste eeuw kwam de soort nog ‘algemeen’ voor op het bouwland van Noord-Groningen en Noord-Friesland. De naoorlogse intensivering van de landbouw zorgde ervoor dat binnen enkele decennia deze regio’s verstoken waren van broedende geelgorzen. De laatste jaren breidt de geelgors zich weer naar het noorden uit.
In tegenstelling tot het verdwijnen van de geelgors uit de laaggelegen regio’s in Nederland, nam de geelgors op het Drentse zand stormachtig toe. In Zuidwest-Drenthe groeide sinds 1970 de stand van circa 600 broedparen naar 1200 tot 1300 broedparen in 1994. Ook in het kleinschalige cultuurland van Westerwolde in het oostelijke deel van de provincie Groningen nam de soort van 100 broedparen in 1980 toe naar ruim 400 broedparen in 1996. Opvallend in het Drentse en Groningse verspreidingsbeeld halverwege de jaren tachtig was de afwezigheid van de geelgors in het veenkoloniale gebied dat beide provincies met elkaar verbindt.
Onderzoek van 2009 tot en met 2013 in het kader van het Meetnet Agrarische Soorten (MAS) in Drenthe en Groningen door tientallen vrijwilligers van Stichting Werkgroep Grauwe Kiekendief laat fraai zien dat de geelgors tegenwoordig een algemene verschijning is in het veenkoloniale gebied. Uit analyses van de MAS-tellingen wordt duidelijk dat de dichtheden ten opzichte van het broedgebied op het zand vrijwel gelijkgetrokken zijn.