De meeste wilde bijen maken een eigen nest in de grond, in holle stengels, in dood hout of in oude muren. Vrouwtjes maken gretig gebruik van deze beschutte plek om te schuilen voor ongunstige weersomstandigheden. Mannetjes, die nauwelijks betrokken zijn bij de nestbouw of voedselaanvoer voor de nakomelingen, worden echter letterlijk en figuurlijk aan de deur gezet. Bij parasitaire soorten, die zelf geen eigen nest bouwen, slapen zowel mannetjes als vrouwtjes onder de blote sterrenhemel. Je kan deze soorten terugvinden onder bloemen of aan stengels, waar ze zich vastklemmen met hun kaken.
Ook bloemen worden vaak als schuilplaats gebruikt. Dit fenomeen was reeds bekend uit de 18e eeuw. Linnaeus vernoemde er in 1758 zelfs een nieuwe soort bij naar. De naam Apis florisomnis betekent letterlijk: ‘bij die slaapt in een bloem’. We kennen deze soort beter onder zijn huidige naam, de Ranonkelbij (Chelostoma florisomne). De mannetjes van Ranonkelbijen kunnen inderdaad vaak al slapend aangetroffen worden in boterbloemen, de voornaamste stuifmeelbron voor vrouwtjes.