Het Zwin
De Nederlandse duinen liggen op de lange strandwal die in Noord-Frankrijk begint en doorloopt tot in Denemarken. Op de Frans-Belgische grens na liggen alle grensovergangen op plaatsen waar de strandwal doorsneden wordt door een zeegat. Tussen België en Nederland is dat het Zwin, een klein zeegat, dat bij laag water zelfs te voet kan worden overgestoken. Vroeger was het een heuse zeearm waarover schepen tot aan het 20 km verder gelegen Brugge konden zeilen. Langs de oevers lagen toen ook uitgestrekte slikken en schorren (kwelders), die bij vloed overstroomden.
Vanaf 1600 is men de slikken gaan indijken en werd de oppervlakte buitendijks land steeds kleiner. Vervolgens gebeurde hier in het klein wat 3000 jaar geleden langs de hele Nederlandse kust gebeurde: bij gebrek aan buitendijks land, stroomde steeds minder water het zeegat in en uit. De zeearm verzandde en als reactie hierop werd nog meer land ingepolderd. Na de laatste inpoldering in 1872 bleef slechts een kleine lagune over, die tot op de dag van vandaag via een mini zeearm van water wordt voorzien. Het heeft er even om gespannen of de zeearm wel open zou blijven, want zonder medeweten van de Belgen sloot Nederland in 1950 de zeearm af met een dam. Na veel protest beloofde Nederland de dam weer weg te graven, maar wachtte daar zo lang mee, dat uiteindelijk de natuur zelf ingreep. De stormvloed van 1953 vaagde ook deze dam weg en heropende het Zwin.
De enige bedreiging voor een open Zwin is nu de natuur zelf, want het proces van opslibbing en aanzanding gaat ondertussen gewoon door. De hele lagune vult op, de zeearm zal verlanden en uiteindelijk zal de duinenrij zich hier sluiten. Na de watersnoodramp van 1953 heeft men echter een groot deel van de schorren afgegraven om de dijken rondom het Zwin op te hogen. Ruimte genoeg voor het slib om neer te slaan, maar uit vrees voor al te veel aanzanding is in 1990 een diepe kuil gegraven in de kleine zeearm. Hier valt al het zand in dat bij vloed het gebied binnenstroomt. Iedere paar jaar wordt de kuil opnieuw uitgegraven en wordt het zand teruggebracht naar zee.
Een kleine zeearm zoals het Zwin wordt ook wel een slufter genoemd. De processen die zich in een zeearm afspelen zijn er goed te zien. Zoals de in- en uitstroom van zeewater en de wijze waarop de kleine lagune langzaam wordt opgevuld; met slib dat er tot op de slikken en schorren wordt gevoerd en het grovere zand dat vooral in de monding terechtkomt en daar onder invloed van de wind kleine duintjes vormt. De hoogste schorren overstromen alleen tijdens springvloed of stormvloed, als het waterpeil hoger dan 2 m boven NAP komt.
De Zwarte Polder
Halverwege het Zwin en de Westerschelde ligt nog een kleine zeearm, in de zogenaamde Verdronken Zwarte Polder. De duinenrij is hier ooit doorgebroken en een dijk houdt de zee nu op afstand. De dijk ligt echter zover achter de kustlijn dat er nog net voldoende ruimte is voor een kleine variant van het Zwin.
Dit gebied is zo klein dat de slufter alleen bij de hogere vloedstanden volloopt, als het springtij is of als het stormt. In één oogopslag is te zien hoe het gebied functioneert: het brede strand, de doorgebroken duinenrij, de smalle geul, die het diepst is waar het water het hardste stroomt, en de schorren binnengaats, die bij hoogwater overstromen en begroeid zijn met planten die goed tegen zoutwater kunnen. Via de vlonderbrug, die via de kerf in de duinenrij naar het strand loopt, is het terrein en de plantengroei goed te verkennen. Iedere avond komen er tientallen konijnen vanuit de duinen eten aan de kweldergrassen.
De Zwarte polder is net als het Zwin het restant van een zeearm die vroeger veel langer was, beide stonden tot in de 16e eeuw zelfs met elkaar in verbinding en Cadzand lag toen op een eiland.