Libellen heb je in twee smaken: de echte libellen en de juffers. De echte libellen zijn de grote joekels die tot 60 km per uur kunnen vliegen, en die in ruststand met hun vleugels gespreid zitten. Juffers zijn kleiner en hebben hun vleugels in ruststand achter hun rug gevouwen.
Klein sneetje
Uitzondering op die laatste regel is de
houtpantserjuffer
, die haar vleugels half gespreid houdt. En ze doet nog iets bijzonders. Waar alle libellensoorten hun eitjes in het water leggen, legt zij ze in takken die boven het water hangen; vandaar de specificatie ‘hout’ in de naam van de houtpantserjuffer.
Ze maakt een klein sneetje met haar achterlijf in de schors en legt daar vier eitjes in. Volgend sneetje, weer vier eitjes. En zo honderden eitjes, die onder die schors blijven zitten en een soort bobbeltje vormen. Die eitjes zijn normaal nauwelijks te bekijken, maar als er ijs ligt, kun je er gewoon langs schaatsen. En dat is precies wat de libellendeskundigen van de
Vlinderstichting
in februari enthousiast hebben gedaan.
Wachten op een vochtige dag
Als de larven in het voorjaar uitkomen, wachten ze op een vochtige dag, zodat ze meteen in een beetje waterige omgeving zijn. Ze laten zich het liefst ín een waterdruppel naar beneden vallen. Als moeder goed heeft gemikt bij het leggen, vallen de larven zo het water in. Als dat niet gebeurt, kunnen deze larven sprongetjes maken om het water te bereiken. Ze kunnen wel tot twee meter over de grond hupsen.
Als de larf in het water is, blijft die daar één tot drie jaar voordat hij uit het water kruipt en tot volwassen juffer (‘imago’) transformeert. De meeste larven worden trouwens opgegeten door vissen, maar omdat er zoveel zijn, blijven er genoeg over.