Bijna dagelijks spoelen er dode bruinvissen aan, aan de Nederlandse kust. Een aantal daarvan wordt aan het einde van het jaar onderzocht. Wat is de doodsoorzaak?
In de Noordzee zwemmen honderdduizenden bruinvissen, meer dan tienduizend dolfijnen en 7000 walvissen. Een deel van die bruinvissen spoelt – doorgaans dood - aan, over de hele lengte van de Nederlandse kust. Dit jaar waren dat er meer dan 300. Vorig jaar waren het er zelfs 500. Een groot deel van die dieren wordt vernietigd of begraven, maar enkele tientallen worden bewaard en opgeslagen voor onderzoek. Vorig jaar gebeurde dat voor het eerst en toen bleek ruim de helft van de onderzochte bruinvissen te zijn verdronken als bijvangst in visnetten.
Ook dit jaar werden er meer dan 50 dode bruinvissen onderzocht, in een gezamenlijk project van Imares, NIOZ, Naturalis en Zeehondencrèche Pieterburen, gefinancierd door het ministerie van LNV.
De aangespoelde en in de vriezer bewaarde dieren werden opgehaald en naar de snijzaal van de universiteit in Utrecht gebracht. Daar werden ze gewogen, gemeten, opengesneden en er werden 600 weefselmonsters genomen. De uitslag daarvan zal nog even op zich laten wachten, maar uit een eerste inspectie van de dode dieren valt opnieuw vast te stellen dat een deel van de aangespoelde bruinvissen is gestorven als bijvangst in visnetten.
De
bruinvis
is kleinste tandwalvis van de Noordzee en gelijk de meest voorkomende. In de Nederlandse kustwateren worden ze het meest gezien in de winter, langs de Noord-Hollandse kust en ten noorden en noordwesten van de waddeneilanden. Ze leven in kleine groepjes van 2 tot 10 dieren, maar soms worden ze ook in complete scholen van wel 50 dieren gesignaleerd.
Bruinvissen zijn op zee te herkennen aan hun kleine driehoekige rugvin, die vaak een holle achterzijde heeft, en hun donkere rug. Ze springen zelden boven het water uit. Meestal rollen ze langzaam door het wateroppervlak.
Bruinvissen worden maximaal 2 meter lang, 90 kilo zwaar en 15 jaar oud. Ze hebben een ronde, stompe kop zonder uitstekende snuit. Achter het oog zit een grote lichtgrijze vlek op de flank. Ze hebben een donkere rug en een lichte buik. De overgang is vaak geleidelijk. Een donkergrijze lijn loopt van de hoek van de bek naar de basis van de borstvin.
Bruinvissen hebben een zeer goed gehoor, hierdoor zijn ze erg gevoelig voor akoestische verontreiniging. Deze eigenschap kan wellicht ingezet worden om te voorkomen dat de dieren per ongeluk in de netten van vissers terecht komen: een apparaatje dat pieptonen uitzendt wordt aan de visnetten bevestigt in de hoop dat de dieren hierdoor gewaarschuwd worden en uit de buurt blijven.
Echolocatie wordt gebruikt voor het vinden van voedsel, maar ook voor navigatie op korte afstand, het ontwijken van vijanden en mogelijk ook voor communicatie. Daarnaast maken bruinvissen naast echolocatie (hoogfrequent) gebruik van sonar (laagfrequent). Sonar is waarschijnlijk beter bruikbaar in ondiepe gebieden met lichtglooiende hellingen.
Het voedsel van de volwassen bruinvis bestaat uit allerlei soorten vis. In het Nederlandse deel van de Noordzee eten ze vooral haring, inktvis, wijting en kabeljauw.
Bruinvissen paren van juni tot begin augustus. Bruinvisvrouwtjes zijn geslachtsrijp als ze vijf of zes jaar oud zijn en de meesten krijgen niet ieder jaar een jong. De draagtijd van het jong is ongeveer 11 maanden. Bij de geboorte is het jong al 70 tot 80 cm lang, ongeveer half zo groot als het moederdier.
De kalfjes gaan voor het eerst wat vis eten als ze een maand of vier zijn. Tot die tijd drinken ze alleen bij hun moeder. Ze blijven overigens bij hun moeder drinken tot ze een maand of acht zijn. Pas daarna eten ze alleen vis. Jonge bruinvissen eten vaak grondels. Dat zijn kleine, op de zeebodem levende visjes.
Vroeger kwamen bruinvissen veel meer voor aan de Nederlandse kust dan nu. In de Middeleeuwen werd het vlees gezien als lekkernij en welkome aanvulling op het 'normale' dieet. In 1148 kende Engeland zelfs een regel die van alle gestrande dieren de tong als delicatesse veiligstelden voor de koning.
In de Gouden Eeuw beschouwde men een gestrande walvis niet langer als lekkernij maar vooral als voorbode voor rampspoed.
In de 17e eeuw doken ze zelfs in de grachten van Amsterdam op. Er waren toen ook vissers die zich speciaal toelegden op de vangst van bruinvissen, ook wel zeevarkens genoemd. Deze laatste naam verwijst naar het 'vette' uiterlijk van de dieren en het knorrende geluid dat ze kunnen maken. Het vlees van de bruinvis werd gegeten en de olie werd toegepast in lampen en in veevoer. De dieren werden in groepen bijeengedreven en in de golven geslacht.