Dirk van Delft: Getemde, dode en museale natuur
• 13-06-2010
• leestijd 3 minuten
Dames en heren! Ik ga het met u hebben over getemde natuur, over dode natuur en over museale natuur. Begin ik met de getemde natuur. Mijn vader was kweker. Op zijn tuinderij in Rijnsburg, ‘De Havik’, broeide hij tulpen, heel veel tulpen. Bollen poten in kistjes in de koude grond, die kistjes ’s winters de warme kas in kruien, tulpen trekken, uitsnijden en bossen, en dan naar de veiling ermee. Wij kinderen hielpen mee, we moesten wel, en nóg zie ik zie mijn vader de bossen Lustige Witwe of Apeldoorn liefdevol in vloeipapier rollen en op de stapel vleien.
Op die tuinderij lag het Spinozahuisje. Dat had iets geheimzinnigs. Als ik er als kind langs liep, over het schelpenpad, en ik in de moestuin de zonnewijzer en het zwarte borstbeeld zag, bekroop me een soort angst. Er werd thuis nooit over gesproken, maar er was iets met die Spinoza. Soms kwamen er deftige mensen op de tuin – je herkende ze op een kilometer – die speciaal voor dat huisje gekomen waren. Toen ik elf was ben ik er binnen gaan kijken. Er stonden oude boeken en spullen waarmee je lenzen kon slijpen. Weer later leerde ik dat Menno ter Braak dat huisje en zijn landelijke omgeving had geroemd, dat Spinoza er zijn Ethica had geconcipieerd. Ook kwam ik er achter waarom gereformeerd Rijnsburg zo afhoudend deed. Spinoza was de filosoof van panta rei, van God is identiek aan de natuur. Godslastering! Als God hetzelfde is als de natuur, waar heb je dan nog Biddag en Dankdag voor het gewas voor nodig?
Die tuinderij was niks voor mij. Ik had een hekel aan vieze handen, gruwde van pissebedden en ander ongedierte en was blij als een kind dat ik mocht doorleren. Na de middelbare school ging ik van de weeromstuit natuurkunde studeren, het vak van de dode natuur. Ik emigreerde naar Leiden.
Intussen was in Rijnsburg het agrarisch gebied rond het Spinozahuisje onteigend en verrees er een nieuwbouwwijk, steenwoestijn ‘Plan West’. Opeens stond het huisje aan een lelijke stoep en was het beroofd van zijn moestuin. Een van de allergrootste denkers van het land was postuum te grazen genomen. Heel treurig. Ook de getemde natuur verdient onze bescherming!
Na mijn studie ben ik de wetenschapscommunicatie ingegaan. Die dode natuur was bij nader inzien een beetje een dooie boel. Ik heb de wetenschapsredactie van NRC Handelsblad gedaan – zodra ik de andere kant opkeek woei die bijlage vol biologie – en sinds een paar jaar zit ik bij Museum Boerhaave. In de zaal met de Gouden Eeuw van dat museum, de eeuw van Spinoza, bevindt zich ook Jan Swammerdam. Die ontleedde insecten. God, aldus de vrome Swammerdam, liet zich kennen in twee boeken. Dat was in de eerste plaats de bijbel. Maar daarnaast was er het boek der natuur. ‘De vinger Gods’, schreef Swammerdam, ‘huist in de anatomie van een luis.’
Dat was dus de ware godsvrucht. Niet God identiek stellen aan de natuur, zoals die goddeloze Spinoza deed, maar God erboven plaatsen, God die zich openbaart in de natuur, maar die er ook over beschikt, zodat er voor de gereformeerde op Biddag wat te bidden valt. Overigens ben ik van mening dat ook die Biddag voor het gewas tot erfgoed verklaard moet worden.
Ik dank u.