Dieuwke de Bok: Liefdevolle verstikking
• 20-06-2008
• leestijd 2 minuten
Luisterend naar Paul Simons ‘Graceland’ word ik herinnerd aan de schoonheid van de natuur. Aan de ritjes met onze aftandse legergroene Volkswagenbus door de Belgische Ardennen en de Franse zonnebloemvelden. Aan de zon die de groene Ardennen groener maakte en de gele zonnebloemen geler. Aan de warme wind die mijn wang streelde door het autoraampje dat op een kiertje stond. Maar helaas herinnert Paul me ook aan de reden waarom het raampje maar op een kiertje open mocht, namelijk de lange files met de rokende motors. Deze tegenstelling tussen de frisse natuur enerzijds en de vervuilde wegen anderzijds toont het gevecht dat de natuur voert met het artificiële, het kunstmatige, dat de mens heeft weten te produceren. Alhoewel de mens de natuur weer lief lijkt te hebben en te waarderen realiseert hij zich niet dat liefde verstikkend kan zijn. De liefde uit zich namelijk in het veelvuldig vertoeven in de natuur, of het nu de zondagswandelaar betreft of de outdoor avonturier. Voor deze liefhebbers worden paden aangelegd, natuurcampings gebouwd, safari’s door de rimboe georganiseerd en dierenparken opgezet. De natuur mag er wezen, maar moet wel van alle gemakken voorzien zijn.
De mens lijkt zich namelijk enkel thuis te voelen in de natuur als zijn eigen artificiële product erin aanwezig is. Het komt erop neer dat de mens de natuur vernietigt door het gepassioneerd te omarmen. Maar de omarming verstoort de natuur. Gewassen moeten plaats maken voor paden, dieren worden uit hun natuurlijk omgeving geplaatst en vervolgens weer in hun kunstmatige natuurlijke omgeving neergezet en de rimboe wordt verstoord door het geluid van ronkende motors en stinkende uitlaten. Doordat de mens gewend is te leven in een kunstmatige wereld waarin hij alles onder controle heeft, lijkt hij niet meer om te kunnen gaan met het oncontroleerbare. Daarom moet de natuur schuiven voor de mens. Hiermee neemt de mens een arrogante houding aan, want wat hij niet lijkt te beseffen is dat de natuur perfect geproportioneerd is en volledig gecontroleerd. De mens daarentegen, een van oorsprong natuurlijk wezen, heeft zichzelf niet meer onder controle. De mens is geen natuurlijk wezen meer, maar een slachtoffer van zijn eigen kunstmatigheid en neemt de natuur daarin mee.