Dick Ket : HEERLIJK
• 09-10-2008
• leestijd 3 minuten
Klagen is onze nationale sport. Jammer genoeg niet Olympisch. Als er niks te klagen valt, zijn we ten dode opgeschreven. Het is dus onzin om te denken, dat alleen boeren klagen. Of kermislui, taxichauffeurs en strandtenthouders. Om een paar dwarsstraten van onze bevolking te noemen.
We klagen dus van harte en zijn er heilig van overtuigd, dat onze klachten te-recht zijn. En dat er bijna niemand is, dus ook de overheid niet, die ook maar iets aan onze klachten doet. Behalve programma’s zoals KASSA en RADAR dan. Gelukkig maar, stel je toch voor dat we niks te klagen hadden. Waar zou-den we dan de dag mee moeten vullen.
Met in de file staan misschien. Onze mobiliteit loopt terug, we spreken zelfs van verkeersinfarcten. Echter, iedere oplossing die wordt aangedragen, wordt even snel van de hand gewezen. Natuurlijk is het openbaar vervoer een redelijk alter-natief. Mijn vrouw gaat iedere dag met deze vorm van vervoer naar haar werk en weer op huis aan. En verdomd, ze is iedere dag thuis gekomen. Dit terwijl we toch in een gat wonen.
Natuurlijk is een ander tijdstip om te beginnen een goed keuze. Als ik vroeger om 8 uur naar mijn werk ging, stond ik in de file. Ging ik om negen uur kon ik redelijk door kachelen. Behalve als een linkmiegel een aanrijding had veroor-zaakt. Omdat die meneer of mevrouw zonodig één auto eerder op de plaats van bestemming moest aankomen.
Vanzelfsprekend kan een nadere route tot een verbetering bijdragen. Ik reed in mijn werkzame periode per jaar toch een slordige 100.000 kilometers. Toen ik bemerkte, dat ik door de vele oponthouden zo’n beetje in mijn auto kwam te wonen, besloot ik alternatieve routes te zoeken. Het argument dat ik dan meer kilometers reed, was natuurlijk een drogreden.
We willen elkaar gewoon in de weg zitten. Niet alleen bij het auto rijden. Maar ook bij het wandelen bijvoorbeeld. Wandelen kan iedereen in zijn uppie. Dat doen we dus niet, we gaan met tienduizenden tegelijk aan de wandel in Nijmegen. Elkaar voor de voeten lopen, elkaar op jutten. Lekker in stilte genie-ten van de natuur. Misschien is zo’n medaille na afloop nog een redelijk excuus.
Maar dat ontbreekt bijvoorbeeld, als we naar het strand gaan of de duinen. Voor de boulevard zitten we schouder aan schouder. We ergeren ons aan de herrie van de buren en de overlast van spelende mensen. We moeten toch iets te klagen hebben. En als we op het strand zitten, kan dit in dit geval, niet over het weer. Als men de moeite zou nemen iets naar het noorden of zuiden te lopen, in ieder geval bij de boulevard weg, komt de rust en stilte vanzelf. Wat valt er nog te klagen en tegen wie?! Hoe beklemmend kan de stilte zijn. Terug naar de massa!
En weer klagen over de drukte. Alleen zo zijn we lotgenoten. En we willen ons toch zo graag verbonden voelen. Nederlanders zijn. Gelukkig zitten er maar weinig vrouwen met boerka’s aan op het strand. Toch een probaat middel te-gen huidkanker!
Wordt het niet gewoon tijd, dat we erkennen, dat we van de drukte houden. Zijn we niet allemaal lid van de ANWB en bijna allemaal van Natuurmonumenten? Als we dat doen, mag iedereen van mij blijven zeuren. Maar hoeven we nie-mand meer serieus te nemen. Zitten we allemaal vrijwillig in hetzelfde schuitje. Zijn we allemaal ‘stand-up comedian’. Kunnen we eindelijk lachen om onze sores.