Therofyten zijn planten die geen overlevingsknoppen aanmaken. Ze sterven helemaal af nadat ze zaad gemaakt hebben. Het zaadje is dan een soort van ‘ingepakte plant', die dient om de moeilijke periode te overleven. Bij de vroegeling (Erophila verna) is dat de zomer, want dan is het te heet en te droog in het milieu waar deze plantjes groeien. Ze leven bijvoorbeeld aan perkranden, in de duinen, op zandige begraafplaatsen, tussen stoeptegels en tussen steenslag op parkeerplaatsen.
In de herfst ontkiemen de zaden en vormen zich de winterrozetten. Deze zijn door chemische stoffen in het blad vorstbestendig. Doorgaans worden deze rozetten vanaf begin maart actief en groeien uit tot de bekende voorjaarsbloeiers. Al snel ontwikkelen zich uit de vruchtbeginsels de ‘hauwtjes’, een soort peulen met zaadjes erin. In de kruisbloemenfamilie, waartoe de vroegeling behoort, hebben die vruchten een tussenschot. Wanneer de planten afsterven, blijven de bloeistengels nog een hele tijd staan en zie je de typische overgebleven zilverige tussenschotjes.
Omdat het winterhalfjaar hun actieve periode is, heten planten met deze overlevingsstrategie 'winterannuellen’. Er zijn ook winterannuellen waarvoor de zomer niet zozeer de te droge periode is maar de te donkere tijd. Dit zijn soorten die in het bos groeien. In het winterhalfjaar zijn de bomen kaal en waardoor er meer licht te benutten is. De bosveldkers is zo een winterannuel.
Eénjarigen waarvoor de zomerperiode de actieve tijd is, en dus de winter overleven in zaadvorm, heten 'zomerannuellen'. Klaprozen zijn daar een mooi voorbeeld van.