Vroege Vogels kreeg het volgende mailtje: "Dit is een gedichtje wat ik maakte, omdat ik van bomen houd. Elke 4 regels staan voor een seizoen: zomer, herfst, winter, lente. Bomen zijn de reden van mijn te laat komen op school. Omdat leerkrachten niet meer in het kind in hun geloven, kan ik het niet als reden stellen. Maar daarom stuur ik maar een natuurgedichtje naar jullie. Want jullie houden tenminste van de natuur."
De Perenboom
De perenboom boog
Zijn vruchten tot de grond nabij
Die door zijn overvloedigheid te zwaar woog
De glanzende vruchten, zij waren rijp
De wind stevende en ging tekeer
Tegen takken gonzend, tegen bladeren suizend
Hield de boom stand, maar verloor bladeren bij verweer
'De boom: door moed allesdoorstanend.' lachte de wind verguizend
De dor- en kilheid, die de boom tergenend betijsterd
Zijn een bijzaak bij rillingen door bittre kouw
Bestiaal beuren de winden booms ziel en berijpt het
De boom verheimelijkt zijn moeheid lauw
De dag laat de perenboom naar haar bloezems verlangen
Schoonheid is een verganklijke zaak
Vogelen die haar vergezellen met gezangen
Haar te belonen voor overlevingsdrang is bloezems taak