In het latijn heet hij Garrulus glandarius, oftewel ‘voortdurend krassende eikelzoeker’. Deze vogel – die wij kennen als de gaai - heeft natuurlijk niet voor niets zo’n bijzondere naam. In de herfst begint hij met het aanleggen van een wintervoorraad, die voor een groot deel bestaat uit eikels.
De gaai, die af en aan vliegt om eikels uit de boom te plukken, verstopt ze op allerlei plaatsen. In de winter zoekt de gaai de eikeltjes weer op, maar vergeet er altijd een paar. Daarmee helpt hij de eik in het voorjaar te ontkiemen. Eikels zijn veel te zwaar om met de wind meegenomen te worden. De eik is daarom afhankelijk van verzamelaars als de gaai voor zijn verspreiding. Hier dankt hij dan ook zijn bijnaam aan: de grote bosbouwer.