De dood en de gladiolen
• 10-10-2007
• leestijd 2 minuten
Je kunt een hoop doen om het milieu te ontlasten. Ook op uitvaartgebied. Maar een écht schone manier van lijkbezorging bestaat nog niet. "De mens zelf is het probleem. We zijn een wandelend vuilnisvat," zegt hoogleraar Milieukunde Lucas Reijnders. Feitelijk komt het er op neer dat er in de mens zelf een ophoping van slechte stoffen is.
Overledenen bevatten allerlei kunstmatige, door de mens gemaakte onderdelen die mee de grond of de oven in gaan, zoals amalgamen in tanden en protheses. Ook verzamelen we in de loop van ons leven in ons lichaam aanzienlijke hoeveelheden door de mens vrijgemaakte stoffen.
Cadmium bijvoorbeeld. Aan het eind van ons leven bevatten de nieren er grote hoeveelheden van. Cadmium blijft cadmium en gaat mee de kist of de urn in. Uit onderzoek is gebleken dat er zes tot acht keer meer cadmium in de bodem zit dan een paar duizend jaar geleden. Dat komt door de kunstmest waar het in zit, de zinkfabrieken, maar ook door het begraven van mensen. Hoe meer mensen, hoe meer overledenen, hoe meer cadmium. En dan is cadmium nog maar één van die schadelijke stoffen.
"Lood wordt verzameld in de botten en in het vet hopen we kwikverbindingen op. Dus ook dat vind je terug in de bodem. En dan heb je nog dioxines en organobroomverbindingen (brandvertragers) en soms zul je bijvoorbeeld ook nog DDT vinden, ook al gebruiken we dat al jaren niet meer."
Al die stoffen worden mee begraven of gecremeerd en komen zo in het milieu terecht. Wormen eten grond, muizen eten weer wormen en die muizen worden gegeten door uilen. Uilen kunnen daardoor nierschade oplopen. De enige oplossing is de milieubelasting tijdens het leven te verkleinen. Er worden al stappen gezet, zo zijn loodvrije benzine en amalgaamvrije composietvullingen tegenwoordig gemeengoed. "Maar we zijn er nog lang niet," aldus Reijnders.