Toen ik jong was, ik spreek nu even van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, was ik nooit op de radio. Voor iedereen wel zo prettig. Maar veel van mijn herinneringen hebben wel met radio te maken. In de Rooie Haan, Felix Meurders, Met het Oog op Morgen, Weer of geen weer. Ik weet vrij zeker dat mijn vader naar dat laatste programma luisterde, ik denk zelfs in bed, en ik weet dat ik in die jaren, als jongetje van zeven, acht, vaak op de zondagochtend bij mijn ouders in bed mocht kruipen. Ik nam weinig ruimte in, in die tijd. En ik vond de verhalen over, en geluiden uit, de natuur fascinerend en spannend. Zeker begeleid door het stemgeluid van Bert Garthoff en Fop I. Brouwer.
Het is, terugkijkend, nogal opvallend dat mijn vader dat programma beluisterde, want het werd uitgezonden door de VARA en voor mijn vader was alles ter linkerzijde van de Telegraaf en Hans Wiegel behoorlijk suspect. Maar goed, wellicht vond hij dat natuur geen politieke kleur heeft. Net als klimaat, zou ik daar nu graag aan toe willen voegen, voor al diegenen die doen alsof klimaatverandering en duurzaamheid zo’n kleur wel hebben en dat als argument gebruiken om er niks tegen te doen, niks voor te doen, aantoonbare ontwikkelingen te ontkennen zelfs.
Maar goed, terug naar mijn vader, nu, hier. Hij groeide op in Overijssel, kende de paden rond de Belter en Beulaker Wijde als zijn broekzak, mocht geregeld met vissersschepen uit Vollenhove mee, en haalde alles wat hij verder nodig had uit de Enkhuizer Almanak en de Vogelgidsen van Peterson. Mijn vader wandelde, viste, liep over strand en duin, door bos en over wad, herkende de vogels en wist waar en wanneer de bramen en bosbessen het dikst en lekkerst waren. Mijn moeder, mijn broers en ik haakten aan. Liepen mee. Genoten van die bramen en bessen, van de onvindbaar mooie plekken in het Noordhollands duingebied, het Gooi, de Veluwe, en kwamen – zeker in mijn geval – qua vogelherkenning niet veel verder dan ‘een roofvogel!’ (dat kon dan evengoed een meeuw zijn, maar goed, ik keek net even in de zon, vandaar) of ‘het is zeker geen mus’ (en dan was het bijvoorbeeld een reiger. Of toch een mus).
Ik zie nog altijd flarden van paden en duinovergangen voor me, die metalen paddestoelen die je route konden bepalen, maar die mijn vader nooit nodig had, de lucht van zomer en het geluid van de Noordzee in de verte. Ik was dat jongetje dat, als het laatste duin naderde, keihard vooruit holde, zand in zijn sandalen, om op de top van dat duin gekomen de rest van het gezin ‘DE ZEE DE ZEE!’ toe te kunnen schreeuwen. Ik wandelde, laat in de middag, kilometers met mijn vader langs de vloedlijn, om verderop bij een strandtent lekkerbekjes voor het hele gezin te kopen. En een zure bom speciaal voor mij. Ik leerde van hem dat landwind kwallen meebracht, dat stroming onzichtbaar was maar zo sterk, dat je aan de wolken in de verte kon zien dat de zee later die avond onrustig zou worden. Helmgras, duindoorn, paden met een tapijt van dennennaalden – nog steeds mijn favoriete hardloopondergrond.
Ik leerde de natuur kennen en waarderen door mijn vader. Ik geniet nog steeds van alles wat ik tegenkom, toerend door dit land. Ik neem, dat geef ik toe, sinds mijn 15e die natuur in een wat hoger tempo tot me, maar zie en ruik en voel nog steeds van alles. Weer of geen weer, inderdaad. Zoveel plekken doen me aan mijn vader denken, omdat we daar ooit samen waren, of omdat ik hem op die plek zo zie staan, met zijn ribbroek, zijn verrekijker, zijn bos grijze krullen.
Twee weken geleden reed mijn vrouw ons vanuit Den Helder langs de kust naar het zuiden, terug naar de beschaving zoals ik pleeg te zeggen. Duinen rechts, bollenvelden en kampeerboerderijen links. De zon scheen de auto in, de koude aprilwind bleef buiten. Een paar uur eerder waren we in diezelfde auto naar de plek gereden waar we mijn vader gingen begraven.
David Gray zong Through the lemon trees the diamonds of light / Break in splinters on the pages where I write / That if I lost you I don't know what I'd do / Burn forever where the flame turns blue / Yeah if I lost you I don't know what I'd do / Burn forever where the flame turns blue
We kwamen bij het stuk kust waar geen duinen zijn, maar een zeewering. Een dijk. Links zag ik de Harger- en Pettemerpolder. Ik vroeg me af hoe het ook weer zit. Heeft de zee het daar ooit van het land gewonnen, waardoor er geen duinen meer zijn? Was dat de Elisabethsvloed, of zit ik er eeuwen en tientallen kilometers naast? Ik zou zo graag nu mijn vader even kunnen bellen, om hem te vragen hoe het zit.