Carlablog: Vleesvliegenpest
• 22-07-2013
• leestijd 2 minuten
Ik houd van de natuur. Mooi om naar te kijken en heerlijk om er snel of rustig doorheen te lopen of te fietsen. Ik ben ook dol op mijn eigen mininatuurgebied, m’n tuinreservaat. Hier worden bomen, heesters en planten met mate vertroeteld. Af en toe een schep compost, soms wat biologische mest, de afgelopen dagen een extra scheut water. Ook vogels, vlinders, libellen, kikkers en padden komen niets te kort. De merel krijgt dagelijks biologische rozijnen voor de bedelende jongen; kikkers, padden en libellen beschikken over een ruime vijver en moeras. Er is voldoende nectar en stuifmeel voor bijen, hommels en vlinders.
Toch zijn er levende wezens waar ik een pesthekel aan heb: vliegen. Nee, niet aan zweefvliegen die als acrobaten door de lucht dartelen. Het zijn die irritant brommende vleesvliegen die dit jaar in groten getale aanrukken zodra ze in de gaten krijgen dat ik de tafel ga dekken. Met z’n allen zitten ze in de omliggende heesters te wachten tot de dis wordt opgediend. Tien minuten eerder wentelden ze zich in de open compostbak van de buren en in de nog warme hondendrollen op de stoep.
Nu zijn ze gefocust op mijn lamskarbo’s. Terwijl ik fanatiek om me heen mep jaagt echtgenoot er af en toe één laconiek van zijn bord. Hij houdt onvoorwaardelijk van alle natuur. Bah, lamskarbo’s met hondendrol, nee, dan maar binnen eten achter de horren.
Vanochtend heb ik de boeken er op na geslagen. Er zijn twee soorten vleesvliegen: de blauwe (Calliphora vomitoria) en de groene (Lucilea caesar). Het is de groene die het op ons eten heeft gemunt. De eitjes legt zij op poep, kadavers en in wonden waar de larven (het kunnen er wel honderd zijn) zich vet vreten. In deze warme periode kan er na acht dagen al weer een nieuwe generatie vleesvlieg rondvliegen.
Lucilea caesar, onthoudt die naam. Nee, niet genoemd naar de Caesar salad maar naar naar Julius. Daaraan dankt hij zijn bijnaam: keizersvlieg.
Carla van Lingen