Carlablog: onkruidliefde
• 10-06-2013
• leestijd 1 minuten
Ik heb onkruid in mijn refuge. Vele vierkante meters onkruid: akkerdistel, wilde klaver, herderstasje, Japanse duizendknoop, winde, paardenbloemen, kweekgras, kleefkruid en heel veel brandnetels. De laatste drie kruiden zijn onuitroeibaar. Er zijn nachten dat ik droom van de meest vreselijke vergiften die voorgoed een einde maken aan dit groen gespuis. ’s Ochtends sta ik weer met beide benen op de grond. Na dertig jaar Vroege Vogels is gif geen optie. Bovendien: het werkt niet en er gaat veel ander leven dood.
Dan maar kiezen voor de andere aanpak: doodknuffelen. Ecologische groenschrijvers zeggen dat het helpt. Ik peuter het kweekgras met liefde en een riek uit de grond, brandnetels verzuip ik voor gier en mest. In het voorjaar eet ik ze op, als groente. Wat er aan netels overblijft gaat samen met het kleefkruid op de brandstapel. Als dank voor deze behandeling komt het ieder voorjaar met kracht weer tevoorschijn.
Gelukkig heb ik ook ander ‘onkruid’ dat zich ongevraagd een plek heeft toegeëigend: Italiaanse aronskelken, wilde aardbei, kruipende boterbloem, wilde akelei, gele toorts, witte koekoeksbloemen, en een wei vol margrieten, spirea’s, orchideeën en nog veel meer onbekends. Ik heb nog één wilde wens: klaprozen en korenbloemen die tussen de margrieten zorgen voor een knallend voorjaar. En kaardenbollen voor de appelvink. De zaden zijn al aangeschaft.