Ik houd ervan als een gesprek zo begint. Mensen met vragen maken de wereld groter.
‘Zeg het maar, Hafid.’
‘Er zit hier een merel die rilt van de kou.’
‘Waar precies?’
‘In een portiek.’
‘Is hij gewond?’
‘Nee, ik geloof alleen ziek.’
Het was deze week de week van de verkiezingen en van het drama dat zich afspeelde in Utrecht. Men vroeg in de media om de rust te bewaren, men vroeg om verbinding in plaats van verdeeldheid. Om samen het hoofd koel te houden. Maar tijdens het debat, voorafgaand aan de verkiezingen, was daar niets van te merken. Vanachter hun lessenaars stelden de lijsttrekkers elkaar geen vragen, maar vormden ze dertien eenpersoonseilandjes. Dertien partijen die geen ankertjes uitwierpen, maar die elkaar bestookten met pijltjes. Het volk moest stemmen op vechtersbazen, en die verbinding er zelf bij bedenken.
‘Hafid,’ ‘zei ik, ‘zou je iets voor me kunnen doen?’
‘Jawel, hoor.’
‘Zou je de merel voor ons in een doosje willen zetten? Dan zit hij veilig tot wij er zijn’
‘Ik heb alleen pizzadozen, ik ben koerier, dus dat wordt een platte merel.’
Ik zag voor me hoe Hafid op zijn scooter kriskras door de stad crosste om warme maaltijden bij drukke mensen te bezorgen. En hoe deze arme merel bezig was zijn hele schema in de war te schoppen
‘Kun je misschien bij iemand aanbellen en om een doos vragen? En ons terugbellen als het is gelukt? Dan stuur ik een auto.’
‘Is goed, mevrouw.’
We hunkeren zo langzamerhand naar saamhorigheid. We hunkeren naar verbinding, maar waar vind je die nog? Ik hoorde vol ongeloof hoe sommige lijsttrekkers de aanslag misbruikten om groepen mensen bewust uit elkaar te drijven. Ik hoorde hoe andere lijsttrekkers daar weer woedend op reageerden. Het was om moedeloos van te worden. Ik wilde geen geroep over en weer, ik wilde ankers, houvast, saamhorigheid.
‘Goedenavond Dierenambulance Amsterdam, met Bibi.’
‘Met Hafid nog een keer.’
‘Hoi Hafid.’
Hafid had een doos gevonden, hij had de merel opgepakt en erin gedaan. Hij had ergens aangebeld waar nog licht brandde en de doos met de merel daar afgegeven zodat wij hem die avond nog konden ophalen.
‘Dank je wel voor je moeite, Hafid.’
‘Geen dank, mevrouw.’
‘Doe je voorzichtig op die scooter?’
‘Ja hoor.’
Hafid had die avond niet alleen de merel gered, maar hij had ook mij van mijn sombere gedachten afgeholpen. Een gewond dier slecht grenzen, alle grenzen. Ik kan geen andere situatie verzinnen waarin mensen zich zo verbonden voelen met elkaar als het om gewonde dieren gaat. Alle verschillen vallen weg, geen sociale achtergrond doet er nog toe. Leeftijd, geaardheid, man of vrouw, rijk of arm, wie een dier in nood ziet werpt geen pijltjes, maar ankertjes.
Inmiddels is de verkiezingsuitslag bekend. Ik houd mijn hart vast. Ik zou onze politici daarom deze raad willen geven: beschouw Nederland als een dier dat gewond is, en misschien dán komt er in plaats van verdeeldheid toch nog verbinding.