Alma Huisken: Hark en vorkje
• 31-08-2014
• leestijd 3 minuten
Als iemand die elke dag in de tuin werkt, ben ik behept met een mooie collectie gereedschap. Ja, helaas ook enkele voorzien van stekkers en motoren, want wanneer je bijna een hectare beheert ontkom je daar niet aan. Ik heb natuurlijk geprobeerd mij met één snoeimes door vijfendertig takkenbergen heen te knippen, maar als je binnen een kwartier RSI-klachten wilt oplopen, moet je dat vooral blijven doen. Dus af en toe bromt hier de motor van de hakselaar, ronkt een zitmaaier over het gras of giert de bosmaaier door het ruige struweel. Niet vaak, zo min mogelijk zelfs, maar toch.
Gelukkig geschiedt negentig procent van het werk met de hand én met gereedschap waar onze voorouders trots op zouden zijn. En dan bedoel ik voorouders uit het Bronzen Tijdperk want mijn hark, spade, schoffel en spitvork zouden zij zó herkennen – die zijn van brons. Naast het grote materieel en dat bronzen spul wonen hier twee geliefde handgereedschappen die niets met stekkers, motoren of een bepaalde metaallegering te maken hebben. Het zijn een tot op de draad versleten kleine hark en een tuinvorkje. De tanden van de hark zijn verroest en staan scheef, en in de steel huist een kolonie houtwurmen; de verf die ooit op het vorkje zat, laat nog maar een vage herinnering achter aan wederopbouw-oranje. En toch mogen die gereedschappen nooit weg, want ze vertegenwoordigen een verhaal. Van tuiniers die met liefde hun werk deden.
De hark behoorde eens de oprichter toe van het volkstuincomplex in Haarlem, waar ik jaren geleden perceeltje 83 bewerkte. Toen deze hobbybloemkoolteler par excellence overleed verkocht zijn dochter mij de kas uit zijn privé-tuin, met wat achtergelaten voorwerpen, waaronder die hark. Wat een verdraaid handig ding is dat, zeg! Hij is bepaald oppermachtig bij het verdelen van de compost tussen de zwarte bessenstruiken. (Want natuurlijk verhuisde de hark mee vanuit de volkstuin in het westen naar onze Groene Luwte in het noorden.) Per ongeluk stond hij deze zomer een paar weken buiten, geleund tegen het kippenhok, oftewel Villa Kip, maar toen ik dat te langen leste opmerkte, werd hij direct teruggeparkeerd in de schuur. Uit de regen en klaar voor gebruik.
Het andere kleinood, het handvorkje, is geheel in staal uitgevoerd, het bolle handvat incluis, en bevat allerlei gaten die er ooit met opzet zijn ingeboord. Waarom mag Joost weten, want er komt altijd aarde in, maar dat dondert niet. Het was het vorkje van mijn vader, een groot tuinier, die er niet buiten kon. En dat vormt reden genoeg - nu hij er niet meer is - om het als erfstuk te koesteren. Uit angst dat het nog veel méér gaten gaat ontwikkelen, gebruik ik het niet langer, maar bewaar het in ons tuinhuisje, waar het ligt naast verschillende trofeeën die ik kreeg of vond, zoals een oud vinkennest, een klein schilderij van Clematis ’Jackmanii’, het hemelsblauwe veertje van een Vlaamse gaai en een leeg fazantenei.
Af en toe neem ik het vorkje eens ter hand, denk dan aan vroeger, aan de tuinen die mijn vader maakte, en leg het even later weer terug. Sommige erfstukken kun je nog gebruiken, andere mogen uitrusten. De herinnering die ze brengen is genoeg.