Alma Huisken : Een zwerm!
• 15-11-2009
• leestijd 3 minuten
Onrustbarend. Dat zijn de berichten die ons bereiken over de bijen. Dood en verderf. En wat het is? Van alles wordt er gesuggereerd. Decennialang gebruikte bestrijdingsmiddelen, klimaatverandering, gebrek aan wilde bloemen of bespottelijk lange reistijden, zelfs door tijdsbarrières heen. Niemand heeft de wijsheid in pacht, maar één ding is zeker, zoals Albert Einstein ons lang geleden waarschuwde. ‘Als de bijen gaan, gaan wij mensen korte tijd daarna’.
Dus heb ik de afgelopen zomer gezaaid voor mijn leven én voor de bijen. Elk voorjaar komt er een volk in onze tuin logeren (wees gerust, op slechts op 1,1km afstand van hun vaste woonplaats, dus het ruikt nog naar huis, als het ware). Begin april, als de talloze wilgen in onze tuin bloeien, brengt imker Johan de kast met Carnica’s, zoals de bijen heten. Want het bijenbroed gedijt op het wilgenstuifmeel als ware het bruine boterhammen met kaas. Dàt voer hebben ze mooi binnen. Vervolgens barst het bloesem -en nectarfeest van de lente los. Eerst de sleebessen, dan de paardebloemen, pruimen, appels, peren en vervolgens meidoorns en vlier! Maar het leek me nog lang niet genoeg; vlakbij de kast zaaide ik een vracht aan phacelia, die mooie lila groenbemester en bijenplant ineen. Daarnaast kwam borage (komkommerkruid), met z’n hemelsblauwe bloemetjes en ook al zo’n trekpleister voor apis melliflora, onze honingbij. Phacelia en borage vergezelden een perk tuinbonen, dus was het een en al paars/crème, lila en blauw wat daar de klok sloeg. Ervoor zaaide ik een rand incarnaatklaver, vol eigenwijze bloedrode pluimen.Was dat alles? Nee. De schitterende dot wilde wikke in de kruidenwei, even verderop, hadden we bij het maaien met opzet omzeild, evenals de pollen witte klaver, die overal opdoken. Ze groeiden samen uit tot borderbreedte. Ziezo, m’n bijtjes, redden jullie het nu wel?!
Ja. Want het zoemde niet meer in de tuin, het ronkte gewoonweg. Alle duizenden Carnica’s, plus tientallen soorten hommels en allerlei andere zwevers en vliegers, dipten in de bloemen en – voor zover je dat als mens kunt beoordelen – smulden.
Als we nog enig bewijs voor onze goede gedrag nodig hadden, werd ons dat in juli gegeven. Op een vroege avond liep ik de tuin in, voerde mijn ganzen en bewonderde het spel der schuine zonnestralen op een kleine mispelstruik, een halve meter voor mijn neus.
En toen stond mijn hart stil. Hing er een roofvogel in?!? Was dat soms het patroon van een sperwervleugel? Een ZOEMENDE vleugel??? Nee, suffie, da’s natuurlijk een bijenzwerm!! Nooit eerder gezien maar na enig staren gelukkig herkend.
Sprint naar de keuken. Imker bellen. ‘Johan! Een zwerm!’ stamelde ik. ‘Ben onderweg’, klonk het rustig. ‘Een zwerm, een zwerm, een zwerm!’ zong ik terugwandelend. Dat betekende maar één ding. Het bijenvolkje dat ‘klein en dun de winter uitkwam’, zoals Johan in april meldde, was hier sterk en gezond geworden. Zo sterk dat een zwerm kon ontstaan. En die bungelde nu in de mispel, rond haar eigen koningin.
Johan hield een kast onder de bijenklont, gaf een tik tegen de mispeltak en daar gleden de dieren als een donkere plas naar binnen. Klaar. Een gnuivende imker en een tweede volk in de kruidenwei.
Honing is er van deze bijen niet gewonnen, dat mogen ze dit keer helemaal lekker zelf houden. De laatste berichten zijn dat het volk het prima maakt, dank u wel. En straks in het voorjaar wacht de bijen opnieuw een feestmaal, want ik heb mijn bloemenzaden alweer besteld. Stel je voor zeg, wie weet staan er hier in de tuin dan geen twee kasten, maar drie!