Een eerlijk gelijkwaardig Nederland. Wij zijn voor. Jij ook?

Een oorlog die nooit overging: hoe bleef de oorlog Ed van Thijn achtervolgen?

04-05-2022
  •  
leestijd 5 minuten
  •  
1242 keer bekeken
  •  
Ed van Thijn

Ed van Thijn

© 2Doc: Een oorlog die nooit overging

Waarom had oud-burgemeester van Amsterdam Ed van Thijn zo’n moeizame relatie met de camera? Zijn biograaf poogt het te verklaren.

Ed (officieel Eduard) van Thijn (1934-2021), de hoofdpersoon in de documentaire De oorlog die nooit overging, had nogal wat bijzondere eigenschappen.

Zo was hij verzot op oude kaas. Echte ‘oude brokkel’. Er waren ook dingen waar hij minder van hield. Hij werd bijvoorbeeld nooit een tv-persoonlijkheid, iemand met die vanzelfsprekende ontspannenheid die maakt dat de kijker het gevoel heeft gewoon en gezellig in de nabijheid van de man of vrouw op het scherm te verkeren. Zelfs in zijn elf jaar als burgemeester van Amsterdam (1983-1994), hield zijn omgang met de niet-schrijvende media altijd iets behoedzaams, om niet te zeggen iets bijna-pijnlijks.

Alsof hij onder geen beding een fout mocht maken. Hoewel het burgemeestersambt hem van alle functies die hij in de loop van zijn leven bekleedde (fractievoorzitter van de Pvda in de Amsterdamse raad, dito in de Tweede Kamer, onderhandelaar, minister, formateur, senator, internationalist) waarschijnlijk het meest heeft ‘gepast’, kreeg hij voor de camera zelfs bij doodgewone thema’s automatisch iets schutterigs, iets stijfs. Ook degenen die Van Thijn nooit in levenden lijve hebben meegemaakt, en dat is langzamerhand de meerderheid van de Nederlandse bevolking, hoeven maar één keer een van die pastiches van Kees van Kooten te zien of ze zien het: hier wordt iemand nagedaan die een moeizame verhouding met de schijnwerpers heeft. Waarbij overigens moet worden aangetekend dat Van Thijn om die namaak - Van Thijn van Koot altijd smakelijk heeft kunnen lachen: als er geen giftige ondertoon in zat, kon hij het goed hebben als de draak met hem werd gestoken. 

Dat brengt me op de talloze malen – veertig, vijftig keer? – dat ik voor het schrijven van het boek Ed. van Thijn, leven als opdracht (2018) met hem aan tafel heb gezeten. Eerst bij hem thuis in de Van Breestraat en later, na zijn verhuizing naar het verzorgingstehuis, op de bovenste verdieping van ‘De Vermeer’. Of, als het mooi weer was – wat hield hij van de zon! – in de tuin. Hij met een baseballpet, genoeglijk een sigaartje wegpaffend, ik soms het sigaretje rokend dat ik mezelf al jaren had verboden. Behalve tijdens de eerste keren (wat was ik voor iemand, kon ik worden vertrouwd, wat wilde ik eigenlijk voor een boek maken, enzovoort) herinner ik me van al die gesprekken eigenlijk geen enkel moment dat aan die typische televisie-krampachtigheid deed denken – aan dat wat moeizame. Natuurlijk viel er soms een stilte en moest er af en toe worden gevraagd ‘Hoe bedoel je?’ Of, fronsend, gezegd worden ‘Dat zeg je nou wel, maar…’ Wat me van die tientallen séances het meest zal bijblijven, zijn de korte, puntige zinnen waarmee hij in de regel mijn vragen beantwoordde. Hoe onmogelijk die soms ook waren. Die ernst! Die concentratie!

Los van het gegrinnik als er iets passeerde wat we beiden om de een of andere reden vermakelijk vonden – wat van alles kon zijn, van een onnozele woordspeling tot Schadenfreude over iemand waar we beiden niet zo’n hoge pet van op hadden – was er altijd de haast verbeten concentratie op de zaak zelf. Pas nu, bij het schrijven van dit stukje, realiseer ik me dat ik toen nooit heb gedacht: ‘Wat jammer dat het grote publiek je zo niet kent. Wat jammer dat je door velen misschien eerder onthouden zult worden als die Van Thijn van Koot, eerder als een typetje dan als ‘the real thing’!

Die ernstige man dus, voor wie er niets ging boven een goede, houdbare analyse – maar die ook in schaterlachen kon uitbarsten als er iets geks gebeurde.

Waarom dan kon Ed van Thijn voor de camera toch zo moeilijk zichzelf zijn? Waarom is er zo’n groot verschil tussen de eerste foto’s die van hem werden gemaakt, nog in de onderduik (zoals een foto in Brunsum, 1944) en de bewegende beelden van later? Wat maakte dat hij in dit opzicht het absolute tegenbeeld van zijn vader was – een ­Lebemanndiein deogen vanzijn zoon nergens mee leek te zitten? Zonder de psycholoog te willen uithangen opper ik een hypothese die ik voor een betere geef.

Ed van Thijn was net zes toen de bezetting kwam. Sensitief als hij was, en in de kern altijd bleef, werd hem snel duidelijk dat zijn wereld, de Amsterdamse Rivierenbuurt, was veranderd in een universum waarin een verkeerd woord je duur kon komen te staan. De hartverscheurende belevenissen die hij na zijn pensionering heeft opgetekend in 18 adressen en Blessuretijd raakten talloze lezers. Wie overleefde als kind tweemaal Westerbork? En wie kon zeggen dat het beide keren zijn vader en zijn moeder waren geweest die hem hadden gered – de eerste keer zijn vader, de tweede keer zijn moeder – zonder dat het hoe en wat na de bevrijding ooit een ‘normaal’ onderwerp van gesprek kon zijn?

Ieder mens heeft zijn eigen tragiek. Tot het leven van Ed van Thijn hoorde dat hij de bezetting overleefde, maar dat het hem (behalve misschien in zijn allerlaatste jaren) nooit is gelukt zich werkelijk bevrijd te voelen.

Na jaren verstoppertje te hebben gespeeld kon hij tegen zijn veertigste de verschrikkingen van de oorlog eindelijk in zijn leven toelaten. De prijs die hij betaalde, was dat hij vanaf dat moment vrijwel onafgebroken werd begeleid door de miljoenen anderen die als vee waren afgevoerd. Zijn opa en oma Swart voorop. Antwoord op de vraag waarom zij wel en ik niet kwam er nooit. Het geheel van die ontdekkingen, schoksgewijs verwerkt, gaf zijn leven een nieuwe dimensie. Gaandeweg kreeg hij – ook als politicus – een andere opdracht. Eentje waar hij niet om had gevraagd en die hij nooit had geambieerd. Maar die er misschien, denk ik soms, ook toe leidde dat hij, populair gezegd, voorgoed een deel van zijn vroegere ‘naturel’ verloor. Ik heb het hem nooit gevraagd, maar het zou me niet verbazen als de camera vanaf toen iets bedreigends voor hem kreeg, een apparaat in de handen van een bewaker werd. Iemand die je voor het ergste kon behoeden, maar je ook kon laten struikelen. En dat je dus, oog in oog met het flitslicht, je uiterste best moest doen je niet te laten kennen, je moest verweren tegen de Blitz.

Kijk 2Doc: Een oorlog die nooit overging terug op NPO Start

Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.

Altijd op de hoogte blijven van het laatste nieuws?

Meld je snel en gratis aan voor de BNNVARA nieuwsbrief!