Als Wouter Koolmees het conflict over het coronabeleid in het kabinet uit de klauwen laat lopen, kan de partij zonder problemen de uitgang opzoeken.
D66 wil maar niet opkrabbelen. Een paar maanden terug werd Sigrid Kaag tot lijsttrekker gekozen, maar het verhoopte Kaag-effect blijft tot dusver uit. In de opiniepeilingen is in elk geval niets te merken van een wederopstanding. Het in september gepresenteerde verkiezingsprogramma heeft ook nog niet voor een ommekeer in de kiezersgunst gezorgd. In dat programma maakt de partij een rukje naar links, maar dat is in de huidige omstandigheden niks bijzonders. Ook VVD en CDA presenteren zich wat linkser dan in het verleden. Het is in de mode.
Maar wat dan, democraten? Zou het een idee zijn om het kabinet maar te laten vallen? Langdurige publiciteit verzekerd. Bovendien: wat heeft D66 nog in Rutte III te zoeken? Dat kabinet maakt voortdurend ruzie over de vraag of het coronabeleid versoepeld dient te worden. Met dat beleid heeft Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, echter geen directe bemoeienis.
Haar partijgenoot Wouter Koolmees (Sociale Zaken) wel. Die is samen met Wopke Hoekstra (Financiën, CDA) en Eric Wiebes (Economische Zaken, VVD) voorstander van het afzwakken van de anti-coronamaatregelen. Zij belemmeren immers het economisch herstel. Maar Koolmees wilde niet meer op de kieslijst van D66 terugkeren. Hij twijfelt naar verluidt zelfs of hij in het volgende kabinet opnieuw minister zou moeten worden. Zijn politieke carrière lijkt over haar hoogtepunt heen. Koolmees zou zich dus best kunnen opofferen voor het partijbelang. Als hij het conflict over het coronabeleid in het kabinet uit de klauwen laat lopen, kan de partij zonder problemen de uitgang opzoeken. Dat zou ook passen in de koers van de fractie, die zich al langer verzet tegen een avondklok en andere aanscherpingen.
Maar zou dat echt zo verstandig zijn? D66 heeft een vergelijkbare situatie eerder bij de hand gehad. In 2006 maakte de partij deel uit van Balkenende II, met VVD en CDA. Electoraal gezien was dat een ramp. De (potentiële) kiezers zochten volgens de opiniepeilingen bij de bosjes een goed heenkomen. In haar wanhoop besloot de partij toen maar de ‘stekker uit het kabinet te trekken’.
Aanleiding was destijds het functioneren van minister Rita Verdonk (Vreemdelingenzaken). Op zich een prima onderwerp voor een kabinetscrisis, maar D66 slaagde er allerminst in te profiteren van de gang zaken. Sterker nog: in de verkiezingscampagne zakte de partij in de polls zo ver weg dat serieus overwogen is haar maar op te heffen.
Zover kwam het niet. D66 koos Alexander Pechtold tot partijleider en onder zijn aanvoering wisten de democraten geleidelijk aan het kiezersvertrouwen terug te winnen. Op dit moment heeft de partij in de Tweede Kamer negentien zetels. Volgens de meest sombere poll blijven er daar twaalf van over. Niet al te veel misschien, maar in 2006 was het veel erger. D66 beschikte toen in de Kamer over zes zetels. Nadat de partij het kabinet vaarwel had gezegd stond ze hier en daar virtueel op nul. Zo dramatisch werd het weliswaar niet, maar bij de verkiezingen van 2006 moest D66 genoegen nemen met drie schamele zeteltjes. Heel wat minder dan ze er op 17 maart 2021 zal halen, mag je aannemen. Voor paniekerig gedrag bestaat daarom nu geen aanleiding en het zal ook niet helpen.
De geschiedenis van de partij wijst uit dat ze (met uitzondering van de eerste keer in het kabinet-Den Uyl) bij verkiezingen steeds gestraft wordt voor kabinetsdeelname. In de oppositie zitten leidt doorgaans tot groei. Het ligt dus voor de hand wat de partij straks moet doen om er weer bovenop te komen. Of Kaag, die met binnenlandse onderwerpen geen enkele ervaring heeft, op haar plek is in de oppositiebankjes blijft afwachten. Maar misschien valt het mee.