Naarmate de inkomensverschillen in een land groter zijn, is er meer reden tot wantrouwen
Vertrouwen is onmisbaar in relaties, samenwerkingen, organisaties, in de politiek en economie. Vertrouwen maakt mensen gelukkig. Dat we in ons land zo vaak práten over – en elkaar oproepen tot – “meer vertrouwen” is een veeg teken. Maar, in het land der blinden is eenoog koning: in vergelijking met andere landen hebben Nederlanders veel vertrouwen in elkaar. Dat komt deels door onze relatief kleine inkomensverschillen.
“Rijkste 1 procent bezit bijna een kwart van alle vermogen”, kopte de Volkskrant dit weekend. Internationaal gezien is Nederland koploper in vermogensongelijkheid. De crisis heeft de rijken rijker gemaakt en de armen armer. Gaat het echter om inkomensongelijkheid, dan hoort Nederland nog altijd tot de meest genivelleerde landen ter wereld. Beide vormen van (on)gelijkheid kunnen van invloed zijn op het welbevinden en het vertrouwen in een land. Het glas is dus half vol en half leeg voor Nederland.
Er bestaan flinke verschillen tussen landen in het vertrouwen dat de burgers in elkaar hebben. In een onderzoek uit 2007 hadden Nederlanders en Skandinaviërs het hoogste vertrouwen. Op de vraag “Zou u in het algemeen stellen dat de meeste mensen te vertrouwen zijn?” werd in deze landen door ruim 60% ja geantwoord. Het laagste vertrouwen werd gevonden in Peru, Brazilië en Zuid-Korea, waar zo’n 3 tot 5% bevestigend antwoordde. Deze verschillen hangen samen met sociale, wettelijke en economische omstandigheden.
Sociaal gezien is homogeniteit van belang: hoe meer de bewoners van een land op elkaar lijken (bijvoorbeeld etnisch gezien, zoals in Noorwegen) en hoe sterker de sociale normen en informele banden, des te hoger is het vertrouwen. Op dit punt scoort Nederland niet erg hoog, met onze multiculturele samenleving en onze vrije moraal. Immigratie heeft een negatieve invloed op het vertrouwen dat men in een samenleving heeft in politiek en bestuurders – het soort wantrouwen waar de PVV een goed deel van haar bestaansrecht aan ontleent. Maar zelfs in zeer heterogene, losse samenlevingen, zoals Nederland en de Verenigde Staten, kan dit worden gecompenseerd door sterke formele instituties en wetten waaraan iedereen zich moet houden. Die zorgen ervoor dat overeenkomsten en afspraken tussen mensen worden gezien als geldig en desnoods af te dwingen, en dat mensen die worden benadeeld dit kunnen aanvechten. Dit is heel anders in corrupte landen, waar het basisvertrouwen laag is en mensen weinig hoop hebben dat ze hun positie kunnen verbeteren door hard te werken.
Ook de economische situatie is van belang: zowel de hoogte als de verdeling van inkomens is gerelateerd aan vertrouwen. Naarmate het inkomen gemiddeld lager is, hebben mensen meer te verliezen en zijn ze voorzichtiger en wantrouwender. Vertrouwen is blijkbaar iets wat je je moet kunnen permitteren, je kunt immers je neus stoten en dat kan geld kosten. Naast de hoogte speelt de gelijkheid in inkomens een rol. Naarmate de inkomensverschillen groter zijn (zoals in de VS, waar het vertrouwen 36% is), is er meer reden tot wantrouwen: ten eerste worden uitwisselingsrelaties ongelijkwaardig waardoor bijvoorbeeld angst voor exploitatie kan ontstaan, en ten tweede is voor minder bedeelden de prikkel sterker om hun situatie te verbeteren.
Er is veel minder onderzoek te vinden over de relatie tussen vermogens ongelijkheid en vertrouwen, maar het onderzoek dat ik kon vinden wijst in dezelfde richting: ongelijkheid in vermogen zorgt ervoor dat mensen minder remmingen hebben om elkaar te bedriegen of om hun bijdrage aan collectieve middelen te ontduiken – waarmee er meer aanleiding is tot onderling wantrouwen. Ook leidt vermogensongelijkheid ertoe dat burgers de samenleving als meer heterogeen ervaren en minder buiten hun eigen subgroep – “mijn soort mensen” – komen, met als gevolg dat de sociale homogeniteit lager wordt – hetgeen ook weer nadelig is voor het vertrouwen. Na de crisis, die de vermogensongelijkheid in Nederland heeft versterkt, is het glas dus half vol (inkomensgelijkheid) en half leeg (vermogensongelijkheid) voor ons land.
Omgekeerd is vertrouwen ook sterk van invloed op economische groei, zoals we vooral in Nederland hebben ondervonden in de afgelopen jaren. Een algemene vuistregel is: een toename van 15% in het aantal mensen dat anderen vertrouwt, genereert een inkomensstijging per inwoner van 1% per jaar voor ieder daarop volgend jaar , door de toename van investeringen en banen. Bedenk dat dit na een paar jaar al enorme effecten kan hebben. Zoals Mark Rutte al dacht, Nederland heeft een laat economisch herstel gehad door een te laag vertrouwen. Het probleem is dat je vertrouwen alleen kweekt met daden, niet met de woorden “we moeten meer vertrouwen hebben”. Als er vertrouwen ís in een samenleving, dan hebben we het er niet eens over. Als we het erover hebben, dan is het er niet.
Vertrouwen is niet alleen belangrijk omdat het economische groei bevordert, maar ook omdat het sterk is gerelateerd aan geluk: in landen waar het vertrouwen hoog is, zijn de mensen gelukkiger. Nederland en de Skandinavische landen tonen bijvoorbeeld relatief hoog geluk en hoog vertrouwen. Ook op individueel niveau is gebleken dat mensen die positiever denken over de medemens gelukkiger zijn. Dit sterke verband is te verklaren door het feit dat mensen sociale dieren zijn : in geluks-Top-10’s komt het gevoel van verbondenheid met anderen steevast naar voren als de factor die ons het meest gelukkig maakt. Vertrouwen is ook een voorwaarde voor groepsvorming en uitwisseling, hetgeen van oudsher nodig is geweest voor mensen om te overleven. Net als alles wat de overleving ooit heeft bevorderd – lekker eten, seks, liefde, gezonde vrolijke kinderen, het gevoel dat je erbij hoort – geeft dit geluksgevoelens.
Voor de samenleving, voor organisaties en voor individuen is het dus heilzaam als vertrouwen toeneemt. In de samenleving als geheel kan dit worden bereikt door investeringen in onderwijs, omdat hiermee de inkomensverschillen kleiner worden en de wettelijke kaders sterker. De kosten hiervan zijn volgens neuro-econoom Paul Zak zeer laag in verhouding tot het rendement van hoger vertrouwen.
* Zak, PJ (2007). The neuroeconomics of trust. In: Frantz R, (ed), Renaissance in Behavioral Economics. Routledge. ** Zak, PJ, Kurzban, R & and Matzner, WT (2004). The neurobiology of trust. Annals of the NY Academy of Sciences 1032:224–227. http://en.wikipedia.org/wiki/Economic_inequality