In het regeerakkoord schiep het kabinet verwachtingen die het tot nu toe nog niet heeft waargemaakt
Een jaar geleden trad het kabinet Rutte II aan. Frans Timmermans (PvdA) verving Uri Rosenthal (VVD) als minister van Buitenlandse Zaken. De verwachting was dat Timmermans op zijn beleidsterrein een andere koers zou gaan varen dan zijn voorganger Uri Rosenthal, zeker tegenover Israël en Palestina.
Als Tweede Kamerlid stond de nieuwe minister immers bekend als Israël-kritisch. Een jaar later kunnen we concluderen dat er zeker verschillen te benoemen zijn, maar dat het kabinet nog veel meer kan doen om vorm te geven aan een actief Nederlands Midden-Oostenbeleid.
Bij het aantreden van Rutte-II leek het hoofddoel in het Israël-Palestina-dossier om meer evenwichtigheid te brengen in het te voeren beleid. In het regeerakkoord werd expliciet genoemd dat de banden met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit zouden worden aangehaald. Het verschil met de eenzijdige ‘pro-Israël’-koers onder Rosenthal – of beter gezegd: een koers in lijn met de wensen en verwachtingen van de rechts-nationalistische regering in Israël – was evident. Met deze passage uit het regeerakkoord schiep het kabinet verwachtingen die het tot nu toe echter nog niet heeft waargemaakt.
Het eerste toetsmoment leverde meteen een teleurstelling op: Nederland onthield zich van stemming toen in november 2012 de Palestijnse statusophoging bij de VN aan de orde werd gesteld. Terwijl veertien EU-lidstaten, waaronder Frankrijk, Italië en België, vóór stemden – net als de overgrote meerderheid van de VN-lidstaten -, hield Nederland het bij een onthouding. Het jaar daarvoor had Kamerlid Timmermans nog een motie ingediend waarin hij zich volmondig uitsprak vóór de statusophoging.
Een tweede toetsmoment deed zich voor in het voorjaar van 2013. Timmermans stond toen vierkant achter een correcte herkomstlabeling van Israëlische nederzettingenproducten, met een even principieel als vanzelfsprekend argument – naast de duidelijkheid die zo voor consumenten zou ontstaan. ‘Het is doodsimpel: de nederzettingen liggen niet in Israël’ zei de minister in een Kamerdebat waarin hij de wind van voren kreeg van de PVV en de christelijke partijen. Het was een heldere stellingname, die immers recht deed aan het feit dat de nederzettingen volgens alle internationale maatstaven geen onderdeel zijn van de staat Israël, en dus ook niet – zoals maar al te vaak het geval is – als komend ‘uit Israël’ gelabeld horen te worden. In de maanden daarna verdween het onderwerp echter van tafel en gaf het kabinet aan de Europese discussie hierover te willen afwachten. Het kabinet had een voortrekkersrol kunnen vervullen door correcte herkomstlabeling actief op de agenda te houden, maar leek zich nu te verschuilen achter een nog te formuleren Europese stellingname.
Van de mooie woorden over beleidswijziging, is in de praktijk dus nog weinig te merken. En dat terwijl een evenwichtig beleid hard nodig is wil Nederland daadwerkelijk bij kunnen dragen aan een allesomvattend vredesakkoord. Een vredesakkoord dat nog ver weg lijkt, terwijl de regio vol is van smeulende en uitslaande branden. De huidige Israëlisch-Palestijnse vredesonderhandelingen – overigens beter te karakteriseren als verkennende ‘gesprekken’ dan als ‘onderhandelingen’- lijken in een impasse te verkeren en de spanning in de bezette Palestijnse gebieden neemt toe. Het aantal geweldsincidenten stijgt – en dat geldt ook voor het aantal nieuwe nederzettingenwoningen dat door de Israëlische regering wordt aanbesteed en gebouwd. De bezetting verdiept zich. Wil het kabinet een bijdrage leveren aan de oplossing van het conflict, dan dient het na te denken over een verdergaande wijziging van het beleid dan tot nu toe is doorgevoerd – en snel.
Mogelijkheden daarvoor zijn er volop. Binnen de EU liggen kansen voor een evenwichtig maar kritisch Israël-Palestina-beleid. Europa heeft haar potentieel als speler in het conflict nog niet ten volle benut en dat terwijl zij zowel de grootste handelspartner is van Israël als een van de grootste geldschieters van de Palestijnse Autoriteit. Nederland zou kunnen pleiten voor een actief EU-beleid, in plaats van op de reservebank plaats te nemen en toe te kijken terwijl de VS als niet onpartijdige bemiddelaar optreedt. De geplande samenwerkingsfora van Nederland met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit zouden afhankelijk gemaakt kunnen worden van de voortgang in het vredesproces en van het onverkort eerbiedigen van de mensenrechten. Meer nog dan nu het geval is zou Nederland bedrijven moeten wijzen op de problematische en wederrechtelijke kanten van het zaken doen met de illegale Israëlische nederzettingen. Nederland zou tenslotte bilaterale drukmiddelen kunnen inventariseren, en een voorzet kunnen doen voor een vergelijkbare inventarisatie van drukmiddelen door de EU, om het toewerken naar een allesomvattend vredesakkoord en een einde van de bezetting kracht bij te zetten.
Kortom: er liggen genoeg kansen voor een kabinet dat de politieke wil daartoe heeft om aan een ander Israël-Palestina-beleid inhoud te geven, een beleid dat oog heeft voor de fundamentele machtsongelijkheid tussen beide partijen, voor Israëls verantwoordelijkheden als bezetter, Israëls mogelijkheden die bezetting te beëindigen en voor de noodzaak om in ons aller belang mensenrechten en het internationaal recht te eerbiedigen. Alleen zo zal het kabinet bij kunnen dragen aan een tweestatenoplossing en aan een duurzame vrede. Daarmee zal het zowel Israëli’s als Palestijnen een grote dienst bewijzen.