Gouden Eeuw of Pruikentijd? Het einde van de geschiedenis verkondigen is in ieder geval een koddige conclusie
In de hoogtijdagen van de economische boom blaakte het Westen van zelfvertrouwen en zwolgen politieke leiders in het succes van de vrije markt en de superioriteit van het Westerse model. We stonden aan het begin van een nieuwe Gouden Eeuw. Wie denkt dat dit triomfalisme in de crisisjaren heeft plaatsgemaakt voor bescheidenheid en ingetogenheid heeft het mis. Voor velen blijven we de maatstaf voor de rest van de wereld.
Serv Wiemers directeur van het Haagse Institute for Global Justice betoogde 9 mei op Opinie & Debat van de Volkskrant dat Fukuyama’s conclusie van twintig jaar geleden nog steeds overeind staat. We hebben het einde van de geschiedenis bereikt. Voor de liberale democratie en de vrije markt is er eigenlijk geen beter alternatief. De Europese landen zijn uitontwikkeld. De wat Wiemers ‘populistisch-conservatieve landen’ van de wereld noemt zullen alleen aansluiting krijgen bij het vrije Westen als ze ons westerse model imiteren. Daar veranderen de opkomst van China, de recente opstandigheid van Rusland en de onstuimige politieke gebeurtenissen in onze periferie niets aan.
Met de ontsporing van het marktdenken in de financiële crisis, de aanhoudende economische recessie, de opkomst van de surveillancestaat, de wereldwijde vertrouwenscrisis in democratische instituties, en de groeiende sociaal-economische ongelijkheid die Thomas Piketty onlangs blootlegde, is dat een koddige conclusie van internationaal jurist en voormalig diplomaat Wiemers.
Fukuyama’s these is natuurlijk vanaf het begin met argwaan bekeken. Het bouwt voort op typisch 19e eeuwse christelijk-westerse noties van de geschiedenis als een teleologische ontwikkeling, een maatschappelijk leerproces dat eindigt in perfectie: de Socialistische heilstaat, een Christelijk paradijs, of zoals bij Fukuyama — en Hegel voor hem — een volmaakte liberale samenleving. Dat was ooit een visie die uitnodigde tot inzet voor een betere toekomst. Met Fukuyma’s vaststelling dat we de beste van alle mogelijke werelden al bereikt hadden, werd het echter een recept voor achteroverleunen en navelstaren.
Fukuyama had daarbij tenminste oog voor de schaduwkant van zijn “einde van de geschiedenis”. Een leven van louter welvaart en zekerheid zou volgens hem leiden tot ‘men without chests’ , slappe burgers voor wie iedere uitdaging teveel was. Burgers die tot geen enkele opoffering meer bereid waren. Bij Wiemers is er geen spoor van dergelijke twijfel. Bij hem geen gezapige burgers die binnen een seconde de vrijheid van hun naaste buren opofferen voor een lage gasprijs, maar alleen een opgewekte wereldwijde opmars naar meer homorechten, culturele verdraagzaamheid en welvaart.
Dit vooruitgangsgeloof is een typisch 19 en 20e-eeuws verschijnsel — niet toevallig ook de periode waarin het Westen de wereld domineerde. Er is echter ook een oudere republikeinse traditie in de politieke theorie die veel meer geïnteresseerd was in de eindeloze opkomst en neergang van politieke systemen, dan in de perfecte wereld waarin menselijke ontwikkeling onvermijdelijk zou uitmonden. De val van klassieke republieken, en met name van Rome, waren daarvoor paradigmatische voorbeelden. Het Romeinse rijk, in zijn tijd ook het best denkbare systeem dat ver boven zijn rivalen uitstak, werd niettemin door de barbaren onder de voet gelopen. Bij klassiek republikeinse filosofen gaf dat aanleiding tot bespiegeling op de eeuwige cyclus van opkomst en verval waaraan staten onderhevig zijn en op manieren om dat verval tegen te gaan. De neo-conservatieve Britse historicus Niall Ferguson — echtgenoot van Ayaan Hirsi Ali — heeft deze traditie onlangs weer nieuw leven ingeblazen met zijn lezing: The Great Degeneration: How Institutions Decay and Economies Die (2013).
Er is veel af te dingen op Ferguson’s analyse, maar zijn reanimatie van het idee dat de geschiedenis cyclisch is en dat we misschien niet op de automatische piloot naar het liberaal nirwana koersen, is een waardevolle bijdrage. Veel van de westerse instituties zijn disfunctioneel geworden. De zelfreinigende processen van democratisch debat en concurrentie op de vrije markt functioneren niet goed meer. Gevestigde belangen manipuleren de markt. De financiële wereld faciliteert geen economische ontwikkeling, maar is een parasiet geworden van de reële economie. Ook met de democratie is het niet goed gesteld. Een recente studie van de Amerikaanse professoren Martin Gilens en Benjamin Page kwam zelfs tot de conclusie dat de V.S. technisch geen democratie meer is, maar een oligarchie is geworden. De besluitvorming weerspiegelde volgens hun onderzoek de voorkeuren van machtige belangen en niet van het electoraat. Het is de vraag of het met de besluitvorming in de EU beter gesteld is.