Waarom is er in weldenkende kringen een taboe ontstaan die zegt: blijf van "Europa" af
Hoe komt het toch dat de algemene opinie zo tiraniek kan worden? Je hoeft maar de minste twijfel te uiten over Europa of je bent een extremist. Erger, een “rechtsextremist”. Merkwaardig.
Negen jaar geleden kon je nog rustig je bezwaren uiten over de koers die Europa opging, tegen het “verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa” stemmen (referendum van 1 juni 2005) en daarvoor openlijk uitkomen zonder daarbij door allerlei weldenkende mensen scheel te worden aangekeken. Waag het vandaag de dag aan het heilige huisje Europa te komen – je haalt je de woede en verontwaardiging van diezelfde weldenkende mensen op de hals. Lelijke “euroscepticus”! Ja, hoe zou dit toch komen?
Is het omdat de rechts-extremisten alle kritiek op Europa naar zich toe hebben weten te trekken om er hun exclusieve zaak van te maken? Hoe is ze dit gelukt? Het zijn beslist niet alleen de PVV, de Front National enzovoort, die zo hun bezwaren hadden tegen de Europese eenwording. De rechts-extremisten ging het in hun kritiek voornamelijk om het verlies van de nationale soevereiniteit. Anderen zaten hier niet mee, wat hen dwars zat, was het marktdenken dat in steeds sterkere mate en op steeds exclusiever wijze de geest van deze eenwording ging bepalen. Noem ze links (voor mijn part).
Geleidelijk aan hebben de extreem rechtse partijen hun stellingname ten gunste van nationale soevereiniteit aangevuld met een economische kritiek die ze uit de linkerhoek overnamen. Althans, daar lijkt het op. We hebben ze met de jaren hun betoog al knutselend zien aanpassen, nu stellen ze zich op als hét grote bolwerk tegen de extreem liberale dreiging die van Europa uitgaat, de laatste toevlucht voor al degenen die van de afbraak van de publieke sectoren alles te vrezen hebben. Leugenpraat en hypocrisie. Waar ze hun succes natuurlijk, en helaas, aan te danken hebben, is dat ze overal pasklare antwoorden op hebben.
Neem Griekenland – drie jaar geleden was Griekenland nog een “bodemloze put” waar onze regeerders onze belastingcenten in wilden gooien, nu hebben Le Pen en Wilders begrepen de zaak toch wat ingewikkelder in elkaar zit, en dat het niet gaat om geschuif van geld van één land naar het andere. Pasklare antwoorden (zolang je maar gauw vergeet wat ze gisteren zeiden), mensen aanspreken op angstbeelden, we kennen het succes dat demagogen daarmee oogsten. Ik zeg niets nieuws. Waar het mij om gaat, is om te begrijpen waarom er in weldenkende kringen een taboe is ontstaan die zegt: blijf van “Europa” af.
De partijen die een nuchtere, verantwoorde kritiek op de ontwikkelingen binnen het proces van de Europese eenwording uiten, zijn als het ware leeggezogen. In Frankrijk is dat wellicht nog sterker het geval dan in Nederland. Hun kritiek is overgenomen door extreem-rechts die er door het met zijn eigen stellingnamen te vermengen gif van heeft gemaakt. Sindsdien komen die andere partijen er bekaaid af en hebben ze zich voortdurend te rechtvaardigen: wij zijn niet tegen de eenwording op zichzelf, maar tegen een bepaalde geest die het proces ervan bepaalt, wat ons van extreem rechts onderscheidt, is dat wij weigeren bepaalde groepen in de samenleving stigmatiseren (de allochtonen, de elites…), enzovoort. Maar zoals iedereen weet, wie zich heeft te rechtvaardigen en af te zetten en daarvoor argumenten moet aanvoeren die enige denkarbeid bij de mensen vereisen – de zaken zijn nu eenmaal ingewikkeld – legt het in de regel tegen de makkelijkpraters af. En diegenen die voor een Europa ijveren waarin niets de vrije concurrentie belemmert, ook niet naar buiten toe zoals dat volgens hen tot uitdrukking zou moeten komen in transatlantische handelsverdragen, wrijven zich in hun handen. Je hebt iets op Europa aan te merken? Extremist! Je hebt mooi uit te leggen dat je iets op “hun” Europa hebt aan te merken, het blijft: extremist!
Ik ben geen idealist, maar… De tirannie van de opinie! Je merkt het meteen wanneer mensen een betoog beginnen met: “Ik ben niet…” – en dan toevoegen: “maar…” “Ik ben geen racist, maar…” – deze kennen we. Nog een: “Ik ben geen idealist, maar…” Ja, laten we het hier eens over hebben, over realisme versus idealisme. Het extreem-liberalisme dat de toon is gaan aangeven in de Europese constructie wil alles laten afhangen van het functioneren van een mechanisme, namelijk de markt. En wie mechanisme zegt, zegt machine. En wat is meer “harde realiteit” dan een machine? De extreem-liberalen kunnen zich daarom opwerpen als nuchtere no-nonsense realisten. Als het maar “werkt” (zoals Tony Blair destijds orakelde). Dat het liberalisme nog altijd op een puur niet te verifiëren geloof is gegrond – dat van de onzichtbare hand – wordt natuurlijk in alle toonaarden verzwegen. Nee, wij zijn mensen van de harde realiteit. Voor ons gaat het erom of iets functioneert of niet, de rest is vaag gezwets. Tja, en zie daar maar eens tegenop te redeneren, wanneer sinds dertig jaar dit platte gepraat de lucht die we inademen verontreinigt. Wanneer we daarom iets proberen in te brengen tegen de stellingen van het extreem-liberalisme, wanneer we het wagen op sommige kwalijke consequenties van de toepassing van het extreem-liberale denken te wijzen, dan beginnen we met ons te verontschuldigen: We zijn geen idealisten, het gaat ons net zo goed als jullie om de vraag of “het werkt”. Maar … deregulering van de geldmarkt, hele of halve privatisering van overheidsinstellingen, zelf opgelegde bezuinigingen ten bate van het algemene economische evenwicht, op den duur “werkt” het niet. Jullie vinden van jezelf dat jullie realistisch zijn, maar in wezen zijn wij realistischer. Wie heeft in de jaren ’30 de Amerikaanse economie uit het slop getrokken? Roosevelt met zijn maatregelen die zich op de theorieën van Keynes baseerden. Kortom, je bent realistisch wanneer je een zekere mate van overheidsinmenging in de economie toelaat, wanneer je een staat verdedigt die zelf de gelduitgifte regelt, die in grote projecten investeert. Je bent realistisch wanneer je niet van schrik van je stoel tuimelt wanneer je het woord “inflatie” laat vallen, enzovoort.
Kortom: “Wij zijn geen halfzachte idealisten, wij zijn net zo goed harde realisten als jullie, maar…” Wat is er toch mis met idealisten? We zijn mensen, geen radertjes in een machine. Wij zijn mensen-met-elkaar die samen een samenleving hebben te vormen. En we zijn daar vrij in. En waarom zouden we van die vrijheid niet gebruik maken om samen na te denken – het begint met nadenken – over wat voor samenleving we willen. Dat heet politiek debat. En Keynes is heus niet het enig mogelijke alternatief. Het weerwoord laat niet op zich wachten: Poeh! Vrijheid – weer zo’n groot woord! En ik zie je al aankomen met woorden als solidariteit en broederschap – of erger: rechtvaardigheid. Poeh! – wie gelooft daar nou nog in, in die metafysische onzin? En we trekken ons gauw terug in onze schulp: Nee, nee, we zijn geen idealisten, ons gaat het er ook in de eerst plaats om of de machine functioneert.
Ik ben niet jaloers hoor, maar… Nog zo een: “Ik ben niet jaloers hoor, maar…” We worden geconfronteerd met berichten die zeggen dat de 90 rijkste mensen van de wereld net zoveel bezitten als de helft van de wereldbevolking, dat de 1% procent rijkste mensen van de wereld er ondanks (of dankzij?) de crisis qua vermogen de afgelopen jaren flink op vooruit is gegaan, dat het aantal miljonairs is gestegen, maar dat tegelijk de kloof tussen rijk en arm in onze Westerse landen steeds groter wordt. En ja, wanneer we onze verontwaardiging over dit gegeven verwoorden, beginnen we weer met zo’n maar-zin: “Ik ben niet jaloers, maar…” Hou op! We zijn wel jaloers, natuurlijk zijn we jaloers. We zijn geen asceten, geen pilaarheiligen. Waar draait het in de markteconomie anders om dan om het aanwakkeren van jaloezie? Concurrentie veronderstelt jaloezie. En wij zouden hier boven staan? Onzin! Mensen voor wie het niets is om wanneer ze maar willen in driesterrenrestaurants te eten, vakantie te houden in luxe resorts op de Maldiven, die maar met de vingers hoeven te knippen of ze bezitten een zeevarend jacht, die met de interieurs van hun miljoenenvilla’s in glossy bladen lopen te pronken, noem maar op – dat wekt onze jaloezie. En met onze beperkte middelen proberen we ze op kleinschalige wijze na te doen. En dat is wat de economie draaiende houdt. Jaloezie. Ja, en tegelijk doe je natuurlijk alsof je niet – nooit! – jaloers bent, want dan laat je je kennen als een rancuneuze “loser”. Altijd rondlopen met een gezicht alsof je hoogst tevreden met jezelf bent, en je daarom iedereen alles gunt. En als je niet zo’n succesfiguur bent als Bill Gates of Zuckerman, dan is het dat je zelf hebt besloten dat niet te zijn, omdat je het ook zo al bijzonder fijn met jezelf hebt.
Kortom, we zijn wél jaloers. Iedereen is jaloers, want er zijn er altijd die rijker zijn. Maar we zijn niet alléén maar jaloers. Of liever gezegd, we zijn in staat deze jaloezie te beheersen en te matigen. Enerzijds doet de rijkdom van rijkere mensen ons natuurlijk ook gewoon een beetje dromen, en dat vinden we fijn, en daar is niets mis mee. Een wereld waarin iedereen precies hetzelfde heeft, is een saaie, kleurloze wereld. Anderzijds zijn we in staat onze jaloezie te relativeren door ons door bepaalde algemene principes te laten leiden. Deze principes komen niet uit jaloezie voort – wat de cynici ook mogen piepen – maar uit zoiets als een diep geworteld rechtvaardigheidsgevoel. Zeg niet: dat bestaat niet. Het bestaat wel. De geschiedenis toont het aan, er zijn trouwens altijd mensen geweest die zich sterk hebben gemaakt voor een eerlijker verdeling van de rijkdom en die bereid waren daarbij zelf in te leveren. Dit rechtvaardigheidsgevoel heeft bepaalde principes voortgebracht, met name die van de democratische besluitvorming en die van de eerlijke verdeling. Nee, de verdeling van de rijkdom is geen fataliteit, onontkoombaar resultaat van een onpersoonlijk marktmechanisme.
Het is samen, op grond van een democratisch debat, dat we erover beslissen. Natuurlijk laten we de markt ook haar gang gaan, natuurlijk is het belangrijk dat het vrije ondernemerschap wordt gestimuleerd, door kans op winst, natuurlijk mogen bepaalde beroepen die een hoge mate van verantwoordelijkheid met zich meebrengen beter worden beloond dan andere (maar is het werk van een thuishulp minder “verantwoordelijk” dan dat van een topambtenaar? – om maar een voorbeeld te noemen). Wat ik wil zeggen, is dat het ons in een democratische context vrij moet staan te bepalen hoeveel belasting de verschillende vermogensgroepen hebben te betalen en dat – en daar gaat het mij om – zonder te “maren” – zonder: “Ik ben niet jaloers, maar…”. Anders gezegd, zonder zich te verontschuldigen. In het democratische debat moet alles ter sprake kunnen komen. We hoeven ons nergens voor te schamen. We zijn samen. Dat heet politiek.
Ja maar – “maren” nu de anderen – wanneer je bepaalde groepen teveel belast, vluchten ze met hun geld naar het buitenland, brengen ze hun fortuin in veiligheid in belastingparadijzen. En dan gaat onze economie kapot, en dan valt er helemaal niets meer te verdelen. Wanneer je de lonen van topambtenaren inkort, zoeken ze hun heil in het bedrijfsleven, en dan houd je voor de publieke functies alleen nog maar incapabele mensen over. Ik weet het, zo werkt de markt. Mijn vraag: zijn we alléén maar egoïsten? Of liever gezegd, zitten we opgesloten in ons egoïsme? Misschien is dat de vraag waar alles uiteindelijk om draait.
Deze blog verscheen eerder eerder op de weblog van Caspar Visser ’t Hooft