Hans Feddema blikt terug… executie-theorie 'niet onmogelijk'… wellicht kan Dries van Agt erkennen dat hij te rechtlijnig heeft
geopereerd
Premier Den Uyl wilde de gijzeling in 1977 van 13 Molukkers onder leiding van Max Papilaya in De Punt en Smilde ‘per se langs vreedzame weg beëindigen’. Het is een der onthullingen, die naar voren komen uit de notulen van de ministerraden van 37 jaar terug, waar de Volkskrant (15-10) de hand op wist te leggen. Het probleem was dat de kapers, die in hun ‘wanhoopsdaad’ jegens de passagiers evenwichtig opereerden en al vrij snel de gegijzelde kinderen in Smilde vrij lieten, niet mals waren in hun eisen.
En voorts dat minister Dries van Agt wel een bloedeloze oplossing wilde, maar daarin toch minder gedetermineerd bleek dan Joop den Uyl. Er was sprake van een ‘uitputtingsstrategie’ waarvan je van tevoren kon zien dat die niet zou werken, omdat de kapers ‘jong en krachtig’ bleken. Vanuit de vredesbeweging beoogden we, de gijzeling op zich afwijzend, dat onderhandelen met de kapers prioriteit zou krijgen.
Onder de titel ‘Plaatsvervanging gegijzelden’ bood zich een groep van 50 vredesmensen aan om de plaats van de (toevallig) gegijzelden in te nemen, zodat de dialoog alle ruimte kon krijgen, zonder dat het welzijn van de treinreizigers een argument tot snel militair ingrijpen werd. Ik leidde mede die groep.
De Benin-uitweg De Punt bood ons een lege school aan van waaruit we opereerden, de media te woord stonden en ook voorstellen deden inzake de grieven der Molukkers, bijvoorbeeld hen net als de nieuwe Nederlanders een eigen (publieke) omroep te geven. Er waren pogingen tot bemiddeling, o.m. van psychiater Dick Mulder, die daarbij de principe-toezegging van een vrije aftocht deed. Nu had de ‘R.M.S. in bezet gebied’ al eerder afgezanten gestuurd naar New York om bij de VN aandacht te vragen voor de Molukse zaak, waarbij men steun verkreeg. Onder meer van de staat Benin. Zo had de R.M.S. in Cotonou zelfs een eigen ambassade. Tijdens de kaping kregen de Molukse politieke leiders I.J. Tamaela en Pelpina Sahureka in Cotonou van Benin de toezegging dat de kapers welkom waren, mits onder de verantwoordelijkheid van ‘Acting President’ Tamaela. Die stelde de Nederlandse regering daarvan op de hoogte en nam met mevrouw Sahureka het vliegtuig naar Nederland om de kaping tot een geweldloos einde te helpen brengen en ‘de jongens’ mee te nemen naar Benin. In een gesprek, dat ik onlangs had met oud-minister van Agt, ontkende hij deze de Benin-uitweg. Alles liep hoe dan ook in mijn optiek vanuit het kabinet stuk op een ‘vrije aftocht’, die onbespreekbaar bleek.
Het was in het team van 5 ministers: ‘drie tegen twee’.
Ruud Lubbers deed nog een poging met zijn voorstel de kapers die wel aan te bieden, maar hen dan ‘bij het vliegveld te overmeesteren’. Geen gezichtsverlies mogen leiden bleek hoe dan ook belangrijker dan mensenlevens sparen. Een strak juridisch denken in de zin ‘dat de kapers hun straf niet mochten ontlopen’, of dat ‘de overheid het zwaard niet te vergeefs draagt’, won het van een vreedzame oplossing via een vrije aftocht. Het besluit tot militair ingrijpen, waarbij 2 treinreizigers omkwamen en 6 kapers met kogels werden doorzeefd (zonder dat deze geweld gebruikten), viel in het team van 5 ministers, waarbij van Agt, van der Stoel en De Gaay Fortman senior voor stemden. Het was 3 tegen 2. Van Doorn en Den Uyl stemden tegen. De laatste noemde het ‘een nederlaag’.
Later sprak hij zelfs van een ‘executie’ (Volkskrant, 15-10). Molukse nabestaanden – mede ook boos omdat de aanval op de trein werd ingezet vlak voor de aankomst van Tamaela en Sahureka in Parijs, waardoor niet eens de kans kregen hun bemiddeling te beginnen – zien dat ook zo.
Het is niet onmogelijk dat zij daarin gelijk hebben. Adequaat omgaan met gijzeling- en ander politiek geweld van onderop en methoden te vinden zulks zonder tegengeweld ten einde te brengen en elke poging tot een uitweg, zoals in deze via Benin, aangrijpen, lijkt een moeilijke leerweg voor Nederland. Toch is het van belang in de huidige tijd van jihadisme om alternatieve methoden als preventie, indamming, bemiddeling en dialoog (wat uiteindelijk ook met de IRA plaatsvond) te vinden en niet te blijven steken in een ‘sla er op’ houding, als de dialoog even niet vlot.
Wellicht kan de sympathieke Dries van Agt overwegen te erkennen achteraf in 1977 in deze toch wat te strak of te rechtlijnig te hebben geopereerd. Het zou mijn waardering voor hem als mens doen toenemen. Wij allen kunnen fouten maken in de geest van: ‘waar gehakt wordt vallen spaanders’. Maar waren die spaanders in 1977 niet onnodig pijnlijk?