Een eerlijk gelijkwaardig Nederland. Wij zijn voor. Jij ook?

Hoezo maakt de plek van je wiegje uit voor je carrièremogelijkheden?

  •  
22-12-2021
  •  
leestijd 4 minuten
  •  
1677 keer bekeken
  •  
Sander Heijne

Sander Heijne

© Scheefgroei

In Scheefgroei diepen Jeroen Pauw en journalist Sander Heijne de ongelijkheid in onze maatschappij uit. Deze keer: het onderwijs. Hoezo maakt de plek van je wiegje uit voor je carrièremogelijkheden?!

Wat is het probleem?
'Op papier ziet het er allemaal zo prachtig uit in Nederland. Alle kinderen, arm en rijk, krijgen gratis toegang tot hetzelfde onderwijssysteem. Dus je zou verwachten dat kinderen die hun best doen alle kansen hebben om aan de goede kant van de scheefgroei te belanden. Maar dat is niet zo, blijkt uit verschillende dingen', legt Sander uit. 

Wanneer je gezinnen en hun inkomens met elkaar vergelijkt, blijkt namelijk dat hoe armer gezinnen zijn, hoe groter de kans is dat hun kinderen een te laag advies krijgen. Als je beneden modaal verdient krijgen je kinderen in 14 procent van de gevallen een te laag schooladvies. Bij de rijkste gezinnen is dat slechts in 4 procent van de gevallen het geval. Daarnaast maakt het voor je schooladvies ook uit waar je woont. In sommige gebieden is de kans op een te laag schooladvies klein, in andere gebieden is die kans maar liefst 25 tot 40 procent.

Ook onderwijswetenschapper aan de Universiteit van Amsterdam Louise Elffers ziet deze kansenongelijkheid, vertelt ze in Scheefgroei: 'Bij advisering met gelijke prestaties zien we dat met name kinderen van mindergeschoolde ouders en kinderen van ouders met een migratieachtergrond toch lager geadviseerd worden. Ze worden op achterstand gezet.' Een kwalijke ontwikkeling, licht ze toe: 'Als je opleidingsniveau zo bepalend is voor je levensloop, zoals dat nu is in Nederland, dan hangt daar veel vanaf.'

Een te laag schooladvies betekent in de praktijk dat veel kinderen onder hun niveau aankomen op de middelbare school, licht Sander toe. Daarbij komt dat ook daar een zorgwekkende ontwikkeling aan de gang is: de kwaliteit van ons publieke onderwijs gaat achteruit. In 2003 kon 11 procent van de 15-jarigen in Nederland niet goed genoeg lezen om ‘de hoofdgedachte uit een tekst te halen’, zoals de inspectie dat noemt. In 2020 was dit percentage opgelopen tot maar liefst 24 procent. Hoewel de gemiddelde leesvaardigheid in de EU min of meer gelijk is gebleven, is Nederland hard op weg om de slechtste jongetjes en meisjes van de klas te worden. We zijn namelijk één van de koplopers die aan het begin van deze eeuw zijn gezakt tot onder het Europese gemiddelde. 

Sander Heijne

Blauwe lijn: Leesvaardigheid EU. Oranje lijn: Nederland.

© Scheefgroei

Voor wie is het een probleem?
Niet alle kinderen hebben trouwens evenveel last van het slechtere onderwijs. Goede leerlingen redden zich eigenlijk nog prima op onze scholen. Maar onder de kinderen die meer moeite hebben om het gewenste niveau te bereiken, groeit een nieuwe tweedeling. Dat kun je bijvoorbeeld zien aan de opkomst van bijlesinstituten. In 1995 gaven Nederlandse ouders 26 miljoen euro per jaar uit aan bijlessen voor hun kinderen. Inmiddels is dit bedrag opgelopen tot 284 miljoen euro. Dit is een toename van bijna 1100 procent. En als je dan in de klassen gaat tellen, dan zie je dat een kwart van de basisschoolkinderen en 31 procent van de middelbare scholieren bijles volgt.

En daarmee neemt de kansenongelijkheid in het onderwijs toe. Want het zijn vooral de kinderen van hogeropgeleide, rijkere ouders die de bijlessen kunnen betalen. Kinderen uit armere gezinnen vallen eerder buiten de boot. Of, zoals de inspectie het stelt: het Nederlandse onderwijs krijgt steeds meer de kenmerken van een vrije markt.

Hoe is dat ontstaan? 
Als we het Nederlandse onderwijs vergelijken met dat van onze buurlanden, dan zien we een paar opvallende dingen, vertelt Sander. Zo zijn er maar weinig landen die meer investeren in hun middelbare scholen dan wij. Dit is natuurlijk goed nieuws. Maar dit vertelt niet het hele verhaal, volgens Sander. Want als we nu eens kijken naar de basisscholen, dan bungelen we, afgemeten aan het geld, juist redelijk onderaan de ranglijst. We zijn in de eerste schooljaren dus best wel krenterig. En laat dat nu net de jaren zijn waarin onze kinderen leren rekenen, schrijven en lezen. 

Scheefgroei

Onderwijsuitgaven primair onderwijs

© Scheefgroei

Terwijl een beetje extra geld voor basisscholen geen overbodige luxe zou zijn, licht Sander toe. Het lerarentekort is inmiddels zo nijpend dat 1 op de 5 scholen overweegt om over te schakelen op een vierdaagse lesweek. Klassen met 30 kinderen zijn niet uitzonderlijk. Leraren zijn veel tijd kwijt aan bureaucratische handelingen. En ondertussen staan we in de ranglijst van best lezende landen nu op de 24ste plaats. Dus onder de bekende toplanden, maar ook onder subtoppers als bijvoorbeeld Slovenië, België, Portugal en Tsjechië.

Wat ook opvalt bij het vergelijken van het Nederlandse onderwijs met dat van onze buurlanden, is het verdelen van kinderen over het vmbo, de havo en het vwo. In Nederland verdelen we kinderen al aan het einde van de basisschool, dus op 11- of 12-jarige leeftijd. Maar als we naar de top 10 best lezende landen kijken, dan zien we dat maar liefst negen van de tien toplanden hun kinderen langer bij elkaar houden dan wij.

We bepalen hier dus al heel jong welk niveau een kind aan zou kunnen. En dat niveau bepaalt in grote mate hoe mensen naar een kind kijken. Zo wordt het vmbo geregeld afgedaan als het ‘afvoerputje’ van het onderwijs. Maar als je kijkt naar de werkelijke verschillen, blijkt dat vmbo'ers veel meer kunnen dan de meeste mensen denken en vwo'ers aanzienlijk minder, vertelt Sander. Daarnaast zien we zelfs dat sterke vmbo-leerlingen, als het gaat om de leesvaardigheid, helemaal niet onderdoen voor de gemiddelde vwo-scholier.

Volgens Sander zou dat misschien niet zoveel uitmaken als deze twee groepen dezelfde kansen zouden hebben in het leven. Maar we zien in alle lijstjes dat vwo'ers later gemiddeld meer gaan verdienen, vaker een huis kunnen kopen, betere pensioenen zullen opbouwen en zelfs langer zullen blijven leven.

‘We moeten onszelf dan ook echt de vraag stellen of we de kansenongelijkheid in ons onderwijs niet actief aan het vergroten zijn door onze kinderen al zo jong te verdelen over het vmbo, de havo en het vwo’, aldus Sander. 

Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.